Les 6: Stofwisselingsstoornissen Flashcards

1
Q

steatorrhee

A

o Vet in de faeces. Functiestoornis van de enterocyten (parasiet…) (enterocyt = cel in darmen)
o Te kort aan enterocyten (rota-/coronavirussen)
o (Relatief) tekort aan galzuren, lipase of co-lipase
o Uiteindelijk
 Als vetten niet opgenomen worden, ook de vetoplosbare vitaminen niet  vitamine A,D,E en K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hyperlip(oprotein)emie

A

o Te veel aan vetten in het bloed

o Hoeveelheid vet in bloed afhankelijk van
 Hoeveelheid vetten gegeten
 Synthese lipoproteïnen in de lever
 Lipolyse van triglyceriden uit adipocyten

o	Pathologisch 
	Endocriene stoornissen: redelijk veel (primair + secundair), erfelijke mutaties, ouderdom
•	Primaire hyperlipemie: zeldzaam, endogeen defect.
•	Secundaire hyperlipemie
- hongeren
- diabetes mellitus 
-hyperthyroidie
-ernstige hypothyroidie
-acute pancreasnecrose en pancreatiitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

secundaire hyperlipemie: hongeren

A

negatieve energiebalans. Vrije vetzuren uit vetdepot komen (door lipolyse) vrij en in bloedbaan naar lever. In lever vrije vetzuren omzetten naar triglyceriden  apoproteïnen  lipoproteïnen: very low density lipopr. (VLDL: veel vet, zeer weinig lipoproteïnen)
 VLDL in bloedbaan  vrije vetzuren terug afgekoppeld en naar spieren voor energie.
 Onmogelijk om van vetdepots rechtstreeks vetzuren te maken, eerst naar lever! Lever vaak betrokken bij vetstapelingsziekten
 Na afgifte van FFA  VLDL restanten (meer lipoproteïnen nu: LDL)  LDL kan via receptor opgeslagen worden in alle cellen (ook endotheel: cholesterolreceptor)
 Lever maakt ook HDL om cholesterol uit cellen te halen. Cholesterol rijk HDL kan via gal naar darm via faeces weg. Te veel aanvoer? Verstoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

secundaire hyperlipemie: diabetes

A

 Deficiënte werking van het endotheliale lipoproteïnelipase door de veralgemeende
angiopathieën  triglyceriden worden slecht uit de bloedbaan geklaard (want de VLDLs kunnen
niet afgebroken worden thv de bloedbaan doordat lipoproteïnelipase niet goed meer werkt)  “chylomicron
remnants” nemen toe
 Geen verhoogde productie van VLDL in de lever (want geen eiwitaanmaak)!
 Stijging van glucagon bij diabetes stimuleert ook nog de lipolyse  leververvetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

secundaire hyperlipemie: hyperthyroidie

A

metabolisme verhoogt door toename van secretie schildklierhormoon. Vergt energie dus lipolyse. Veel VVZ uit vetdepots in circulatie. LDL-receptor draait enorm, kan veel LDL in cellen steken. Hoog gehalte aan cholesterol in de cellen dus ok in de wand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

secundaire hyperlipemie: hypothyroidie

A

 Hypercholesterolemie veroorzaken. Receptor werkt niet goed (LDL) dus cholesterol in bloedbaan blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

secundaire hyperlipemie: o Acute pancreasnecrose of pancreatitis

A

 Pancreas kapot, geen lipaseproductie. Vetten die je opneemt komen niet binnen. Je kan ze niet verteren maar ook opgenomen eiwitten niet kunnen afbreken tot aminozuren. Energietekort: lipolyse. Dit te veel kan de lever schaden en dus vervetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Normaal vetmetabolisme:

A

o In het waterig milieu van de maag zullen de vetten die we opeten vetdruppels vormen (soort zoekt soort). Onder invloed van galzout worden dat kleinere druppeltjes. Dan uiteindelijk na invloed van pancreatisch lipase: micellen gevormd worden.
o In micellen zitten vetten (triglyceriden…). Die triglyceriden, ter hoogte van microvili worden ze afgebroken tot vrije vetzuren waarna ze weer veresterd worden tot triglyceriden. Anders kunnen ze niet opgenomen worden. Hieraan wordt een apoproteïne aan gekoppeld  lever en dan krijgen we een chylomicron. Chylomicron basolateraal exciteren en dan naar lymfevat  grote lymfevaten (ductus thoracicus)  vena cava caudalis, dan pas in bloed.
 Om micellen te vormen: galzouten. Deze kunnen gerecupereerd worden via enterohepatische kringloop via vena porta naar lever.
 Vetten gaan niet rechtstreeks naar de lever. Eerst lymfe.
o In bloedbaan aangekomen (vetten, chylomicronen): de endotheelcellen van de bloedbaan: lipoproteïne lipase: triglyceriden worden afgebroken tot vrije vetzuren. Die vrije vetzuren worden zo opgeslagen of verbruikt. Als je niet alles verbruikt of opslaat, gaan de chylomicronen naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pathogenese van vettige degeneratie

A

o Productie van triglyceriden in lever sneller dan de complexe en trage vorming van VLDL of afbraak van vetzuren in mitochondriën voor E-productie (B-oxidatie)
o Vettige degeneratie = STEATOSE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Etiologie van vettige degeneratie

A

o Stoornissen in de vetstofwisseling zelf
 Overaanbod aan circulerende VVZ (te veel vrije vetzuren kan de lever niet verwerken, die pathway is limiterend)
 Stoornissen in het GER. Het GER zal de triglyceriden vormen uitgaande van vrije vetzuren.
 Stoornissen in de eiwitsynthese ter hoogte van het RER: de assemblage van lipoproteïnen of in hun vrijstelling.
 Mitochondriën moeten oké zijn voor B-oxidatie, carnitine shuttle (transporteert vetten naar de mitochondriën). Vetten kunnen anders niet verbrand worden: opstapeling.
o Stoornissen in de koolhydraatstofwisseling met secundaire effecten op de vetstofwisseling
 Hongeren: lipolyse
 Diabetes mellitus: lipolyse
o Energietekort: negatieve energiebalans
 Intensieve leg bij de kip, lactatiepiek bij hoogproductieve melkkoe (ketonemie)
 Ketose: toxische leververvetting van periportaal. Deze hepatocyten worden eerst getroffen omdat ze de volledige toxische lading over zich heen krijgen.
o Zuurstoftekort
 Hepatocyten die centrolobulair liggen worden getroffen. De voorgangers hebben het zuurstof al verbruikt.
• Inhibitie van de enzymen die de vetzuuroxidatie katalyseren: verhoogde synthese en opstapeling van triglyceriden.
 Hypoxidose: hart en nieren gaan ook makkelijk vervetten.
• Ischemische hypoxidose (voorbeeld): te weinig bloed zal toekomen in het orgaan. Als het niet te erg is, gaat de cel niet dood maar wordt het ziek: metabolisme gaat niet volledig door: opstapeling van substraat dat voor die bepaalde celtypes belangrijk is (lever: vetten die continu toekomen). Hart en nier grotendeels ook afhankelijk van vetzuren voor energieproductie. Ze worden ziek: vetzuuroxidatie te stocken en vrije vetzuren blijven opgestapeld zitten. Tubulusepitheel cellen en myocardcellen gaan vervetten.
o Intoxicaties
 CCL4, ketonen, aflatoxines, chronisch alcoholmisbruik
• Lever gaat niet direct kapot maar gaat wel stock opslaan, metabolisme staakt. Je ziet bij alcoholisme dat VLDL niet goed vrijgesteld worden.
• Ribosomen kapot maken. Je kan geen lipoproteïnen meer magen  leververvetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Som de stoornissen (5) in de stofwisseling van de vetdepots op en bespreek deze.

A
  • Adipositas
    o Obesitas of vetzucht. Te veel depotvet + leversteatose (leververvetting). Te veel eten/ erfelijk effect (leptine insufficiënt).
    o Etiologie: endogene factoren of langdurige overmatige voederopname (te energierijke voeding bij geringe lichaamsactiviteit), stoornissen hypothalamo-hypofyse as, hyperthyroïdie, cushing.
  • Lipomatose
    o Aanmaak van vetweefsel op plaatsen waar dit normaal niet aanwezig is.
    o Bij obesitas. Ook hartspier: lipomatosis cardis, dwarsgestreepte spieren met atrofie van vezels = interstitiële lipomatose: pseudohypertrofia lipomatose: indien de massa vetcellen volumineuzer is dan oorspronkelijk spiervolume. De spiermassa is eigenlijk vet.
  • Cachexie
    o Verdwijnen van triglyceriden uit vetdepots. Extreme graad van vermagering = uitmergeling waarbij zelfs vet uit beenmerg wordt opgebruikt.
    o Hongeren, verteringsstoornissen, malabsorptie, ergere parasitismen…
  • Steatonecrose
    o Vetweefselnecrose.
    o Pancreatitis bij hond + kat: necrose van omliggend vet in mesenterium + omentum maius door uitlekken pancreasenzymen. Macrofagen eten op = lipofagen = schuimcellen.
    o Hyperlipoproteïniemie
  • Xanthomen
    o Gele huidknobbels door opstapeling van cholesterolesters in macrofagen van dermis = schuimcellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaat vetstapelziekten.

A
  • Erfelijke defecten in enzymen die normaal vetten afbreken: systemische stapelziekte of lipidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Soms de verschillende vormen op van pathoproteïnemieën en illustreer met een voorbeeld.
A
  • Dysproteïnemie
    o Pathologische verandering in verhoudingen tussen de verschillende fracties plasmaeiwitten
     Chronische ontsteking, leveraandoening
  • Defectpathoproteïnemie
    o Erfelijk ontbreken van bepaalde plasma-eiwitfracties
     Stel geen immunoglobulines kan maken
     Analbuminemie: afwezigheid van albumine
  • Paraproteïnemie
    o Een bepaald eiwit ineens enorm aanwezig
    o Tumorale woekering van plasmacellen, plasmocytoma: paraproteïnurie  paraproteïnemische nefrose: je vindt bepaalde eiwitten in urine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

maandagziekte

A

Rode urine bij een paard na intensieve arbeid wijst sterk op myoglobinurie door maandagziekte.
Deze aandoening komt vnl. voor bij het paard. De oorzaak is overmatige opstapeling van glycogeen in
de skeletspieren tijdens ‘lange’ rustperiode (weekend) waarin dier rijkelijke voeding krijgt.
Aanleiding is plots weer zware belasting van de spieren (op maandag) → te weinig of te trage O2
aanvoer → relatief O2 tekort → anaëroob metabolisme (glycolyse) → melkzuur opstapeling →
depolarisatie sarcolemma → Ca instroom → tetanische contracties.
Paard wordt zwak/lusteloos, krijgt spierpijn en krampen/tetanische contracties vd achterhandspieren
(zwaarste arbeid) → verdere vermindering bloedvoorziening → spiercel lyse/rhabdomyolyse.
Myoglobine = O2 bindend eiwit dat in grote hoeveelheden voorkomt in de spieren van vertebraten.
Komt vrij bij de spiercel lyse, komt in bloedbaan en wordt uitgescheiden via de nier → rode urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

 White muscle disease

A

Jonge herkauwers: Vit. E of Se tekort of een verhoogde behoefte hieraan door hoge gehaltes PUFA’s in het voeder  peroxideradicalen beschadigen membranen
o Vit. E is een bestanddeel van de celmembraan dat ter plaatse de dubbele bindingen beschermt tegen peroxidatie
o De spiervezels zien er macroscopisch bleker uit: white muscle. Ook een beetje gangafwijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly