Les 4: Stofwisselingsstoornissen Flashcards
apoptose
Apoptose: Synoniem voor apoptose is eigenlijk geprogrammeerde celdood, hiermee bedoelt men
fysiologische vermindering van cellen. Apoptose speelt dus ook een rol in normale fysiologische
processen. Gepogrammeerde celdood speelt een belangrijke rol in de homeostase en bij eliminatie
van beschadigde, gevaarlijke of overbodig geworden cellen. De term apoptose wordt verkozen bij
celvermindering onder pathologische omstandigheden zoals bij virale infecties of hypoxie, het is ook
een wapen tegen tumoren. Mechanisme genetisch gecontroleerd door apoptosegenen.
Er worden nooit macroscopisch zichtbare massa’s dode cellen gezien, het gaat om individuele cellen.
Het is een onopvallend proces, er wordt géén ontstekingsreactie geïnduceerd omdat alles netjes
opgeruimd wordt. Apoptotische cellen hebben op zichzelf een immunosuppressief effect. Omdat het
proces energie vereist blijven de mitochondriën gedurende het hele proces intact.
Apoptose staat ook centraal in ontwikkelingsprocessen, sommige cellen moeten verdwijnen om tot
definitieve structuur te komen (bijv. zwemvliezen tussen de vingers bij mens).
necrose
Necrose: plaatselijk pathologisch afsterven van cellen bij levend organisme, gewelddadige celdood.
Het is dus een premortale verandering (NIET hetzelfde als postmortale autolyse). Necrotische cellen
kunnen macroscopisch zichtbare massa’s vormen. De cellulaire respiratie en syntheseprocessen
houden op, anaërobe glycolyse en lactaatvorming gaan nog enige tijd door → intracellulaire pH daalt
en osmotische evenwichten worden verstoord → lysosomale hydrolasen worden geactiveerd en
vrijgesteld → autolyse.
Necrobiose = stadia vlak voor celdood, vanaf ‘point of no return’ is degeneratie irreversiebel → necrose.
Verschillende celtypes verschillen in hun gevoeligheid voor necrose, en er bestaan verschillende
vormen van necrose.
Verschillen apoptose en necrose?
Verschil 1: Fysiologisch/Pathologisch
Apoptose/geprogrammeerde celdood is fysiologisch en wordt aangestuurd door apoptosegenen.
Necrose/gewelddadige celdood is ALTIJD (plaatselijk) pathologisch afsterven van cellen.
Verschil 2: Ontstekingsreactie
Bij apoptose géén ontstekingsreactie (alles netjes opgeruimd), bij necrose wel ontstekingsreactie!
Verschil 3: Macroscopisch uitzicht
Bij apoptose nooit macroscopisch zichtbare massa’s dode cellen (individuele cellen), necrotische
cellen kunnen wel macroscopisch zichtbare massa’s vormen.
Verschil 4: Oorzaak
Oorzaken apoptose: Ontwikkelingsprocessen, fysiologische processen (bijv. epitheel desquamatie).
Oorzaken necrose: Ischemisch infarct, hemorrhagische infarcering, druknecrose, etsende
werking, thermische en elektrische inwerking, bacterietoxines, …
Verschil 5: Volgorde van cel afbraak
Bij apoptose treden cytoplasmatische en nucleaire veranderingen ± simultaan op, de mitochondriën
blijven in tact tot het laatst. Bij necrose treden veranderingen aan de celkern pas het laatst op, na de
cytoplasmatische veranderingen.
Verschil 6: Celkern
Veranderingen aan de celkern zijn bij apoptose meer uitgesproken dan bij necrose.
extrinsieke pathway apoptose
Extrinsieke pathway = “death receptor” geïnitieerde
pathway omdat “death receptors” die een cytoplasmatisch
“death domain” bezitten instaan voor het leveren van
apoptotische signalen. Dit kan via receptor-ligand
interacties of door cytotoxische T-lymfocyten:
o Receptor-ligand interacties: de “death receptors”
FAS-receptor en TNF-receptor initiëren een signaaltransductie na binding met hun ligand (Fas ligand en
TNF) omzetting pro-caspase 8 tot caspase 8
activatie van caspase 3 activatie van DNAase
DNA klieving
o Cytotoxische T-lymfocyten: tijdens de doodsteek
door de Tc worden granzymes via poriën in de
doelwitcel ingespoten activatie van caspase 3
activatie van DNAase DNA klieving
intrinsieke pathway apoptose
Intrinsieke pathway = mitochondriale pathway omdat deze
pathway leidt tot een toename van de mitochondriale
permeabiliteit met lekkage van pro-apoptotische moleculen
naar het cytoplasma
o Groeifactoren en andere overlevingssignalen
stimuleren de productie van anti-apoptotische
moleculen van de Bcl-familie gelokaliseerd thv de
mitochondriale membraan
o Bij deprivatie van overlevingssignalen, stress of
DNA-schade komen de Bcl-proteïnen los van de
mitochondriale membraan en worden ze vervangen
door pro-apoptotische eiwitten (zoals Bax, Bak en
Bim) de permeabiliteit van de mitochondriale
membraan neemt toe lekkage van cytochroom c
en andere eiwitten die de caspases kunnen
activeren activaie van DNAas DNA klieving
soorten necrose
- coagulatienecrose
- colliquatienecrose
- verkazing
- fibrinoïde necrose
- steatonecrose
- gangreen - droog/vochtig
coagulatienecrose
cellen denatureren met onttrekken van water, contouren vd cel blijven bewaard.
Intracellulaire eiwitten slaan neer, milieu is waterarm (beperkt lytische processen), letsel is droog,
brokkelig en vast. Goed afgebakend en een beetje verzonken. Vooral in aansluiting met ischemie
(bijv. anemisch infarct van nier of hart), bij algemene hypoxie zien vooral de papillairspieren en de
centrolobulaire levercellen af. Komt voor bij inwerking sterke zuren en bepaalde bacteriële infecties.
Necrose is macroscopisch wit/bleek van kleur, microscopisch eosinofieler (dus rozer).
Colliquatienecrose:
door auto-/heterolyse volledig vervloeiing van cellen (liquefactieve necrose).
Begint met intracellulair oedeem (oedeemnecrose) die voortvloeit uit hyperhydratatie vd cellen.
Lytische processen domineren → weefsel vervloeit (malacie) door vrijgekomen lysosomale enzymen
→ haard van colliquatienecrose evolueert tot holte gevuld met vocht en wordt afgebakend door een
kapsel → cyste → microscopisch geen celaflijningen meer te zien. Komt voor in CZS, pancreas, bij
inwerking sterke basen, sommige bacteriële infecties en bij bepaalde deficiënties.
Verkazing:
caseuze necrose, centraal necrose met rondom epitheloïd + reuzecellen, BW kapsel.
Lijkt macroscopisch op coagulatienecrose, maar celcontouren verdwijnen → structuurloze necrose.
Oud/chronisch letsel dat smeuïg aanvoelt, bijv. door sommige bacteriële infecties (TBC).
Fibrinoïde necrose:
coagulatienecrose van BW, o.a. de vaatwand (rheumatoïde degeneratie/necrose)
Steatonecrose:
vetweefselnecrose met verzeping en neerslag (als naaldvormige kristallen), omgeven
door heftige ontstekingsreactie (BW organisatie). Oorzaken: enzymatisch (acute pancreasnecrose),
alimentair-dysmetabool ((relatief) anti-oxidantia tekort), traumatisch/circulatorisch geïnduceerd.
Gangreen:
Gangreen: necrose die met secundaire veranderingen: kleur, geur, hardheid, consistentie.
1) Droog gangreen/droog versterf/mummificatie → necrosehaard droogt uit → milieu ongeschikt
voor rottingsbacteriën (nooit septicemie). Meestal aan uiteinden extremiteiten, bijv. na bevriezen.
Etiologie: toxisch, mechanisch of thermisch met inductie van ischemie.
Macroscopisch: weefsel is zwart-bruin verkleurd, houtachtig verhard en verschrompeld.
Fysiologisch voorbeeld: navelstreng.
2) Vochtig gangreen/vochtig versterf → necrosehaard met rottingsbacteriën → letsel vervloeit door
lytische enzymen → septicemie gevaar, prognose slechter dan bij droog versterf. Komt voor zowel
bij weefsels aan lichaamsoppervlak als inwendig.
Macroscopisch: vuilbruine tot groen, vochtig en verspreidt een rotte geur.
Symptomen: koorts (door resorptie toxische stoffen uit gangreneus weefsel), septicemie mogelijk!
Klinisch voorbeeld: afgesnoerd darmsegment (hemorrhagische infarcering).
Speciale vorm: gasoedeem (vochtig gangreen dat crepiteert), bijv. door Clostridium infectie
Gevolgen van necrose voor het gehele individu
Aseptische necrose: auto-intoxicatie door toxines, beschadiging nier, bijnier, lever en hartspier.
Septische necrose: septicemie door bacteriële toxines/infectie.
Gevolgen en verdere evolutie van necrose
→ reactie van het organisme → mobilisatie granulocyten,
ontstekingsreactie, met als doel dood weefsel afbakenen, resorptie, reparatie en regeneratie starten.
Indien onmogelijk volgt demarcatie en sekwestratie, dood weefsel wordt als sekwester afgestoten.
Mogelijkheden voor verdere evolutie: 1. Restitutio ad integrum.
2. Afstoting (demarcatie vd oppervlakkig gelegen necrosen).
3. Verlittekening.
4. Littekencyste.
5. Sekwestratie.
postmortale veranderingen?
- rigor mortis
- algor mortis
- postmortale hypostase
- livor mortis
- dodenogen
- postmortale autolyse