Les 5: biofilm Flashcards

1
Q

Antoni van Leeuwenhoek: wat heeft hij ontdekt en wanneer

A

1963, beschrijving tandplaque en aanwezige bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

miller, welk jaar en wat

A

1889, chemo- parasitaire theorie van caries, onderkent rol van plaque niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat toonde stephan en miller aan?

A

dat tandplaque na elke glycosespoeling een sterke ph-daling ondergig (zuurstoot). indien de tandplaque echter verwijderd werd, werd er geen daling in ph ontdekt op het tandoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tandplaque def

A

microbiële samenleving op het tandoppervlak die zich ontwikkelt als een biofilm, ingebed in een matrix van polymeren van bacteriën en speeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tandplaque samenstelling

A

> 70% micro-organismen

  • bacteriële producten
  • speekseleiwitten
  • opgeloste stoffen van voeding
  • plaque vloeistof (elektrolieten, water, mineralen uit de tand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

samenstelling van tandplaque is een

A

goed georganiseerd systeem met gesofisticeerde interactie met verschillende kiemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de samenstelling van plaque hangt af van

A

de lokalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de pathogeniciteit van plaque is afh van

A

de samenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De hoeveelheid plaque is afh van (7)

A
  • mondhygiëne/conditie gingiva
  • retentieplaatsen
  • suikergebruik
  • speekselvloed
  • antimicrobiële factoren in het speeksel
  • bacterie- aggregerende stoffen in het speeksel
  • samenstelling pellikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

snelle plaquevormers hebben meer… in hun pellikel zitten

A

glutaminezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Samenstelling plaque in de fissuren

A
  • gram+
  • facultatief anaëroob
  • Streptococcus
  • Actinomyces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

samenstelling van plaque in approximale vlakken

A
  • Gram + en -
  • facultatief en obligaat anaëroob
  • streptococcus
  • actinomyces
  • Neisseria
  • Prevotella
  • Veillonella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

samenstelling van plaque, gingivale rand

A
  • Gram + en -
  • facultatief en obligaat anaëroob
  • streptococcus
  • actinomyces
  • eubacterium
  • fusobacterium
  • Prevotella
  • Treponema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kolonisatie resistentie is

A

verdediging voor exogene, pathogene bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de 3 bacteriën van de basisplaque

A
  • S. mitis
  • S. oralis
  • Actinomyces viscosus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Basisplaque is wel/ niet cariogeen+ leg uit

A

weinig of niet. er bestaat homeostase, dat wil zeggen dat er allerlei processen plaatsvinden die erop gericht zijn de samenstelling constant te houden, ondanks wisselende omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer wordt de homeostase verstoord bij de basisplaque?

A

wanneer de patiënt frequent suiker gebruikt

18
Q

Bij de geboorte is het kind besmet met … flora van de moeder

A

vaginale

19
Q

Welke bacteriën vestigen zich in de mond vn het kind na de geboorte

A
  • S. salivarius (18u na geboorte)
  • s. oralis
  • S. mitis
20
Q

Welke bacteriën komen nog voor in de mond van het kind maar koloniseren zich niet (pre-eruptie)

A

de lactobacillen en S. mutans (transiënte flora)

21
Q

Welke bacteriën komen in de mond bij doorbraak van de elementen

A
  • s. mutans
  • s. sanguis
  • actinomyces
  • fusobacteriën
  • spirocheten
22
Q

ontwikkeling van de biofilm, geef de fases

A
  • pellikel
  • eerste kolonisatie (0-24u)
  • co-adhesie (4-24u)
  • micro- kolonies
  • climax biofilm
23
Q

ontwikkeling biofilm, pellikel, leg uit

A
  • glycoproteïnen uit het speeksel hechten zich aan hard tandoppervlak
  • selectief: niet alle glycoproteïnen van het speeksel worden teruggevonden in de pellicle en pellicles kunnen van persoon tot persoon sterk in samenstelling verschillen.
24
Q

ontwikkeling biofilm, eerste kolonisatie, leg uit

A
  • mondbacteriën hechten zich aan pellikel
  • de buitenzijde vn pellikel bevat negatief geladen groepen, dus ionbruggen moeten gevormd worden om hechting tot stand te brengen
25
Q

ionbruggen voor de eerste kolonisatie kunnen gevormd worden uit

A
  • bacteriële polysacchariden
  • door bepaalde speekselglycoproteïnen
  • vrije Ca+ ionen uit mondvloeistof
26
Q

de eerste kolonisatie is een … hechting

A

reversibele

27
Q

ontwikkeling biofilm, co- adhesie, leg uit

A
  • Bacteriën hebben adhesines op celwand
  • binden aan receptoren van pellikel
  • hierdoor wordt de binding vaster en zijn de bacteriën moeilijker te verwijderen
28
Q

ontwikkeling biofilm, micro-kolonisaties, leg uit

A
  • toename van reeds aanwezige bacteriën
  • nieuwe bacteriën vanuit mondvloeistof
  • vormen bacteriële producten (extracellulaire polysachariden)
  • zuurstofspanning daalt: anaërobe kiemen nemen toe
29
Q

climax biofilm is na …dagen

A

10-14d

30
Q

IPS staat voor

A

intracellulaire polysacharide

31
Q

EPS staat voor

A

extracellulaire polysacharide

32
Q

De afbraak van suikers is belangrijk voor bacteriën omdat

A

dit een energiebron is voor de bacterie en deze dit nodig heeft om in leven te blijven en zich te vermenigvuldigen

33
Q

De suikerafbraak vindt plaats via de

A

embden-glycolyse- meyerhof-weg

34
Q

embden-glycolyse- meyerhof-weg. leg uit

A
  • 1 molecule glycolyse wordt in 2 moleculen melkzuur gevormd of een mengsel van organische zuren, koolzuur en alcohol
35
Q

De glycolyse afbraak wordt gereguleerd door

A

enzymen

36
Q

Catabolietrepressie

A
  • glucose blijft beschikbaar en daardoor wordt de vorming van enzymen onderdrukt
37
Q

EPS, leg uit

A
  • reservevoedsel
  • gevormd uit sacharose
  • zonder kunnen s. mutans en s. sanguis zich niet hechten aan harde opp
  • geeft aanleiding tot extra zuurvorming
38
Q

IPS, leg uit

A
  • reservevoedsel
  • belangrijker dan eps
  • wordt afgebroken wanneer suikervoorraad op is
  • verlengde zuurstoot
39
Q

cariogene eigenschappen s.mutans

A
  • productie van hechting- bepalende factoren
  • productie van reservevoedsel
  • suikertransport
  • zuurproductie
  • zuurbestendigheid
40
Q

Plaquevloeistof is + kenmerken

A

interbacteriële waterige fase van bacteriën

  • Milieu waarin bacteriën verblijven en groeien
  • Milieu waarin de- en remineralisatie plaatsvindt
  • Bevat toxines,antigenen, eiwitten, EPS, …
  • Plaquebuffers (fosfaat, carbonaat, eiwitten, amoniumion, ..)
  • fluorreservoir
41
Q

na zuurstoot opnieuw langzame stijging ph

A
  • Suiker raakt op
  • Zuur diffundeert uit plaque
  • Buffering door plaque vloeistof
  • Speekselbuffers diffunderen in plaque
  • Plaquebacteriën produceren minder sterke zuren