Les 5 -ASS Flashcards

1
Q

clusters van ASS in de dsm

A
  • Sociale interactie & communicatie
  • Beperkte, repetitieve gedragspatronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Classificatiecriteria A

A

Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties, zoals blijkt uit volgende actuele of biografische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

classificatiecriteria a - onderverdeling

A
  1. deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid
  2. deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interacties
  3. deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

classificatiecriteria B

A

Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens twee van de volgende actuele of biografische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Classificatiecriteria B - onderverdeling

A
  1. stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
  2. hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag
  3. zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
  4. hyper-of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten in de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Classificatiecriteria C

A

De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd (maar kunnen soms pas merkbaar worden wanneer sociale eisen de beperkte capaciteit overstijgen of gemaskeerd worden door aangeleerde strategieën in het latere leven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Classificatiecriteria D

A

De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Classificatiecriteria E

A

De stoornissen worden niet beter verklaard door verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) of algemene ontwikkelingsvertraging. Verstandelijke beperking en ASS komen frequent samen voor. Om comorbide diagnoses van ASS en verstandelijke handicap te maken, moet de sociale communicatie lager zijn dan te verwachten voor het algemeen ontwikkelingsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Niveaus van ernst

A

niveau 3: vereist zeer substantiële ondersteuning

niveau 2: vereist substantiële ondersteuning

niveau 1: vereist ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Savant syndroom

A

een conditie waarin een persoon met een ontwikkelingsstoornis een buitengewone vaardigheid of capaciteit heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prevalentie ASS

A

0,7-1,7%

4:1

Autisme komtveel vaker voor bij jongens dan meisjes: 3 à 4 jongens tegen één meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mindblindness

A

gebrek aan inzicht in andermans gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Disharmonisch profiel in cognitieve mogelijkheden

A

performaal › verbaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mijlpalen ASS per leeftijd

A

˂ 2 jaar alarmsignalen in sociaal en communicatief gedrag met ouders

˃ 2 jaar sociale-, spraaktaal- en spelontwikkeling
stereotiepe gedragingen

˃ 4 jaar externe observaties op school: gedrags- en cognitieve opvallendheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mijlpalen - schoolleeftijd

A

vriendschappen, vooral vanaf 9 jaar, moeilijkheden met indelen huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mijlpalen - middelbare school

A

vriendschappen, ‘nerd’gedrag, onhandig naar andere sekse, oriëntatieproblemen in het gebouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mijlpalen - volwassen leeftijd

A

problemen op het werk, vooral in het samenwerken, geen relatie, weinig vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Comorbiditeit - ASS gaat vaak samen met

A
  • Verstandelijke beperking
  • Structurele taalstoornis
  • Leerstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Andere meer voorkomende comorbiditeiten met ASS:

A

Slaapproblemen
Depressie
Angst
Gedragsproblemen
Lichamelijke problemen
Zelfbeschadiging

20
Q

Ook medische en lichamelijke “comorbiditeit” ASS

A

Immuunziekten
Gastrointestinale ziekten
Epilepsie (11-39%)
Slaapstoornissen (50-80%)
Genetische stoornissen

21
Q

Kanner (1943) - ASS etiologie

A

= Extreem autistisch eenzaam

Beschrijft 11 kinderen met problemen in sociale interactie, taalproblemen en extreme voorkeur voor het behouden van dezelfde toestand

22
Q

Asperger (1945)

A

= ‘Autistische psychopaten’

Beschrijft vergelijkbare kenmerken, zonder taalproblemen. Benoemt het als persoonlijkheidsstoornis

23
Q

Bettelheim (1967):

A

= ‘Refrigerator mothers’

“Mijn hele leven, heb ik gewerkt met kinderen van wie de levens verwoest zijn omdat de moeders hen verafschuwden” – ‘Empty Fortress: Infantile Autism and
the Birth of the Self’

24
Q

transactionele model van Sameroff

A
  • GEN: ROL VAN DE-NOVO MUTATIES
  • OMGEVING:
    *prenatale en perinatale factoren
    *social modelling
25
Q

Neurocognitieve verklaringen

A
  • Theory of Mind
  • Executief disfunctioneren
  • Zwakke centrale coherentie
  • Sociale ontw
26
Q

ToM

A

= Theory of mind
= het vermogen om je te verplaatsen in het perspectief, de gedachten en gevoelens van anderen.

27
Q

Theory of mind - aspecten

A

3 aspecten van perspectief nemen:
- Visueel: afleiden wat iemand ziet uit waar hij naar kijkt
- Affectief: afleiden wat iemand voelt
- Conceptueel: afleiden wat iemand weet, denkt of wil

28
Q

executief disfunctioneren

A

Hogere orde cognitieve functies

= processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag zoals planning, organisatie, zelf-regulatie.

29
Q

domeinen executief disfunctioneren

A

werkgeheugen, verbale zelf-regulatie, zelf-monitoring, inhibitie van gedrag, emotionele regulatie en motor controle

30
Q

Centrale coherentie

A

= De vaardigheid om een algemene betekenis te kunnen afleiden uit een grote hoeveelheid details
= Informatie integreren tot een hoger niveau van betekenis

31
Q

centrale coherentie bij ASS

A

Het betekenisvol geheel of de ‘coherentie’ wordt niet waargenomen; Letten meer op de details dan het grotere geheel

32
Q

contextblindheid

A
  • het begrijpen van de situatie aan de hand van de context
  • In één oogopslag zien wat er aan de hand is in een sociale situatie

-> bij ASS
- De sociale situatie begrijpen aan de hand van de context is moeilijker
- Mogelijks ook o.w.v. eerder locale bias
- Kunnen het wel als ze expliciet op de context gewezen worden

33
Q

Bij ASS - sociale ontwikkeling

A
  • Zwak(ker) in empathiseren: niet goed aanvoelen van gedachten en gevoelens van anderen -> kan problemen geven in communicatie
  • Sterk(er) in systematiseren: als gevolg van drang tot het ontwikkelen of analyseren van systemen
34
Q

ADOS - Observaties op 5 domeinen:

A
  1. Taal en communicatie
  2. Wederkerige sociale interactie
  3. Fantasie
  4. Stereotiepe gedragingen en beperkte interesses
  5. Andere afwijkende gedragingen
35
Q

Gelijkende diagnoses moeten uitgesloten worden - differentiaal diagnose

A
  • Doofheid
  • Hechtingsstoornis
  • Schizofrenie en persoonlijkheidsstoornis
  • Taalstoornissen
  • ADHD
  • Ticstoornissen
  • Angst- of dwangstoornissen
  • Trauma
36
Q

behandelingen - strategieën

A
  • Creëren van omgeving die ontwikkeling ondersteunt
  • Behandeling van het kind/jongere/volwassene
  • Individuele behoeften
36
Q

Behandeling – teach

A

= Treatment and education for autistic children and children with communication handicaps

37
Q

Behandeling – ABA

A

= Applied behaviour analysis
- Gebaseerd op leertheoretische principes van gedragsmodificatie
- Leerprincipes zoals operante conditionering, om nieuwe gedragingen aan te leren
- Discrete trial training (DTT) (Dawson & Bernier, 2013; Schreibman et al., 2015).
- aanleren van nieuwe gedragingen te vereenvoudigen door instructies te simplificeren en het gewenste gedrag op te splitsen in kleinere stappen (Smith, 2001).

38
Q

NDBI

A

= naturalistic developmental behavioral interventions

38
Q

PRT

A

= Pivotal response treatment (crucuale responsen aanpakken)

39
Q

JASPER

A

= Joint Attention, Symbolic Play, Engagement & Regulation
= een wetenschappelijk onderbouwde, toegankelijke, gebruiksvriendelijke en speltherapie-gebaseerdeinterventie om kinderen met autisme te ondersteunen in hun ontwikkelingvia spel.

40
Q

ImPACT

A

= improving parents as communication teachers

41
Q

Behandeling – wat helpt?

A
  • Duidelijkheid en structuur
  • Visuele ondersteuning
  • Korte heldere opdrachten en één opdracht gelijkertijd
  • Pas uw taalgebruik aan (taalbegrip ligt lager dan taalgebruik!)
  • Wees concreet in uw taalgebruik
  • Wees inventief!
42
Q

onderwijs type 9

A

= voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben

43
Q

neurodiversiteitsparadigma

A
  • verschil, accommoderen
  • interactie met samenleving
  • ervaringsdeskundige kennis
44
Q

stoornis-paradigma

A
  • Tekortkoming, remediëren
  • individueel probleem
  • professionele expertise