Les 40 Flashcards
1
Q
slagen / afstuderen
A
bìyè
2
Q
reizen
A
lǚxíng
3
Q
kans
A
jīhuì
4
Q
verbeteren / vooruitgang maken
A
jìnbù
5
Q
niveau
A
shuǐpíng
6
Q
interessant (zijn)
A
yǒuyìsi
7
Q
zeker
A
yídìng
8
Q
plek
A
dìfāng
9
Q
aan boord gaan (vliegtuig)
A
dēngjī
10
Q
gate (vliegtuig)
A
dēngjīkǒu
11
Q
overstappen (vliegtuig)
A
zhuǎnji
12
Q
opstijgen
A
qǐfēi
13
Q
een foto maken
A
pāi zhàopiàn
14
Q
maken (foto)
A
pāi
15
Q
foto
Klassenwoord
A
zhàopiàn
(KL: 张 zhāng)