LES 4 ASSESMENT COGNITIEF Flashcards

1
Q

KENMERKEN VAN AUTOMATISCHE GEDACHTEN

A

Lijken spontaan -> meestal niet doordacht.

Dysfunctionele automatische gdachten vrijwel altijd negatief. Ik ben niks waard, niemand ziet me graag,..

Kort, meestal enkel BEWUST van GEVOEL door gedachten.

‘In steno’ -> oh nee, ‘verdomme!’

Automatische gedachten ook VISUEEL zijn - beeld.

Kunnen GEEVALUEERD op GELDIGHEID en BRUIKBAARHEID.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Identificeren van AUTOMATISCHE GEDACHTEN. (MODEL BECK)

A

Tijdens het gesprek: wanener een stemmingswijziging opduikt = HOT COGNTIION.

Automatische gedachte geativeerd.

Gedrag = een zinvolle reactie op een BETEKENISVOLLE situatie.

Alert ZIJN VOOR NON-VERBALE SIGNALEN

Kunnen betrekking hebben over zichzelf - of over jou als therapeut

AUTOMATISCHE GEDACHTEN kunnen MOTIVATIE + EIGENWAARDE naar beneden halen.

WAT GING ER DOOR JE HOOFD? -> cl probl. situatie beschrijven, moment waarop gevoelens veranderen, voorstellingsvermogen gebruiken, cl rollenspel.

Verhuld? - Zou ik het aankunnen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

IDENTIFICEREN VAN TUSSENLIGGENDE GEDACHTEN

A

Indien automatische gedachten

Een regel of een attitude oproepen door het eerste deel van de veronderstelling aan te bieden.

‘Wat zou het betekenen als je je werk niet goed gedaan hebt’ -> wat zou dat voor jou beteken?

Arrow down techniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Udebtufucereb Kerngedachten

A

Automatische gedachten: deze aantekening zijn niet goed
wat zegt dat dan?

Dan heb ik mijn best niet gedaan, als ik mijn best niet doe ben ik een slechte student, als ik niet goed genoeg ben

DAN FAAL IK.

Kerngedachten duiken op wanneer zij psychische stress beleven.

Twee categorieen (BECK) - COMBINATIE OVER HET ZELF
OPVATTINGEN DIE SAMENHANGEN met HULPELOOSHEID
OPVATTINGEN DIE SAMENHANGEN met ONBEMINDHEID (ik ben niet goed genoeg, ben het niet waard,..

Kerngedachten over ANDEREN
de wereld = een gevaarlijke plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitive DISTORTIES

A

Angst en stemmingsstoornissen worden IN STAND GEHOUDEN door vertekeningen in de INFORMATIEVERWERKINGEN.

FOUTEN in de INFORMATIEVERWERKING leiden tot SELECTIEVE BEVESTIGING van NEGATIEVE OVERTUIGINGEN en leiden mensen tot NEGATIEVE CONCLUSIES.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschillende DENKFOUTEN.

Confirmatie bias

Statistische gegevens negeren - KAHNEMAN

Onlogische redenering

Illusiore correlaties

Reductio AD ABSURDUM

Emotionele Heuristiek

A

CONFIRMATION BIAS
Informatie zoeken die OVEREENKOMT met het NEGATIEVE CONCEPT, Positieve informatie negeren. ~ CONFIRMATION BIAS.

STATISTISCHE INFORMATIE negeren,
MENSEN LEGGEN NADRUK op recente INFORMATIE, opvallend en PERSOONLIJK RELEVANT.

ONLOGISCHE REDENERING

  • Eén voorval EXTRAPOLEREN tot een UNIVERSELE GENERALISATIE. (ik haat mannen, want er is op mij gecheat)
  • GEDRAG gelijkstellen aan de PERSOON
  • Mogelijkheid verwarren met KANS of NOODZAKELIJKHEID (kansen kunnen gebeuren dus gaan ze gebeuren)
  • Geloven dat alle gebeurtenissen wederzijds afhankelijk zijn. (als er iets positiefs gebeurd, moet er wel iets gebeuren

ILLUSOIRE CORRELATIES
Verbanden patronen zien die er niet zijn. Magisch denken, BIJGELOOF.

ONJUISTE DICHOTOMIEEN
Zwart-wit denken:
Als ik niet mijn best doe, ben ik een mislukking.

REDUCTIO AD ABSURDUM
Sommige redeneringen baseren zich op een ABSURDE VERONDERSTELLING.
1. Sommige mensen die fouten maken zijn dom.
2. Ik maak fouten
3. Dus ik ben dom

EMOTIONELE HEURISTIEK
Mensen beoordelen de REALITEIT op basis van hun EMOTIONELE TOESTAND. Ik ben kwaad -> dus jij hebt iets fout gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schema’s als HANDVAT voor UCS/UCR THEMA’S -

Vroege onaangepaste schema;s
.

A

Schematherapie (AS II) - cognitieve, gedragsgerichte, intepers. en experientele technieken. Centraal = vroege aangepaste schema’s.

Vroege onaangepaste schema’s zin STABIEL en lang.

OVERTUIGINGEN over het ZELF in relatie tot de OMGEVING: waarheden die impliciet zijn en voor WAARHEID worden genomen.

HOUDEN zichzelf in STAND en zijn RESISTENT tegen VERANDERING

Zijn DISUNFCTIONEEL.

Worden GEACTIVEERD door SCHEMA’S relevant voor de situatie -> LEIDEN TOT HEFTIGE EMOTIES.

RESULTAAT: aangeboren TEMPAREMENT en DYSFUNCTIONELE ERVARINGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ONTWIKKELING DYSFUNCTIONELE SCHEMA´S

A

TEMPAREMENT:

BEINVLOEDT PRIMAIRE REACTIES EN COPING 
Fight/Flight/Surrender
/
V
Overcompensatie/ VERMIJDING / ONDERWERPING

X DYSFUNCTIONELE ERVARINGEN
(in BASALE BEHOEFTEN niet VOORZIEN)

Basale behoeften:

  1. VEILIGHEID en VERBONDENHEID AFWIJZING
    (Veilige hechting aan anderen, veiligheid, stabiliteit, koestering & acceptie’
  2. Auotonomie, competentie en IDENTITEITSGEVOEL. -
  3. VRIJE ZELFEXPRESSIE
    (Vrijheid uitdrukking te geven aan gerechtvaardigde behoeften en emoties)
  4. Spontaniteit en spel
  5. REALISTISCHE GRENZEN.
    (realistische beperkingen en zelfbeheersing).

Basale behoeften problemen met vervullen

ACTIEF :

  • trauma (emotioneel, seksueel, fysiek)
  • KIND = EGO verlengstuk
  • Te strenge regels, normen, straffen, schuldinductie
  • Overbescherming

Passief:

  • Niet geven van….
  • Niet reageren op….
  • Ouderlijke afwezigheid, verlies, ziekte, conflicten, partentificatie

Teveel van het ‘goede’:

  • Verwennen
  • Idealiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Domeinen in combinatie met basisbehoeften.

  1. Onverbondenheid en Afwijzing
  2. Verzwakte autonomie en verzwakt functioneren.
  3. Gerichtheid op anderen:
  4. Overmatige waakzaamheid en inhibitie
  5. Verzwakte grenzen
A
  1. Verwachting dat de eigen behoefte aan VEILIGHEID, zekerheid, verzorging, empathie, gevoelens delen, acceptatie en respect. niet op voorspelbare wijze zal worden GEHONEREERD.

Gezinoorsprong: ONTHECHT, kil, afwijzend, eenzaam, explosief, misbruikend, onvoorspelbaar.

Verzwakte autonomie en verzwakt functioneren:

  1. Verwachtingen over ZICHZELF en OMGEVING waardoor men het gevoel heeft zich niet te kunnen AFSCHEIDEN / OVERLEVEN zonder anderen of onafhankelijk te functioneren/ presteren.

Gezinoorsprong: Kluwen, ONDERMIJNING van het vertrouwen, bescherming, niet bekrachtigen buiten gezin.

  1. Overmatige gerichtheid op verlangens, gevoelens en reacties van anderen ten koste van eigen behoeften. Om liefde en goedkeuring te krijgen.

Gezinoorrsprong: Voorwaardelijke acceptatie (bep. delen zz verdringen liefde/aanadahct goedkeuring te krijgen) meer waarde aan EMOTIONELE BEHOEFTEN en verlangs van de OUDERS dan kind.

  1. Overmatige nadruk op ONDERDRUKKEN van SPONTANE GEVOELENS, IMPULSEN en KEUZEN of volgen starre geinternaliseerde regels en verwachtigen over FUNCTIOENREN en ETHISCH gedrag ten koste van GELUK, ZELFEXPRESSIE, oONTSPANNING, RELATIES of gezondheid.

Gezinoorsprong: streng, eisend, bestraffend, presteren, plicht, pessimisme.

  1. Te weinig eigen grenzen, verantw. naar anderen of doelgerichtheid op lange termijn. Moeite met respecteren van de rechten van anderen, samenwerken, bindende afspraken.

Gezinoorsprong: permissiviteit, te grote toegeeflijkheid, ontbreken van richtign, superioriteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

YSQ

A

Emotionele Deprivatie

  • Tekort aan verzorging
  • Tekort aan empathie
  • Tekort aan bescherming

Verlating Instaabiliteit
Anderen zijn niet in staat emotionele ondersteuning/ verbinding, kracht/bescherming bieden omdat emotioneel instabie.

Wantrouwen / Misbruik
An deren zullen je pijn doen, misburik,..

Sociale Isolatie/Vervreemding
Men voelt zich geisoleerd v/d wereld, voelt zich een buitenstaander.

Minderwaardigheid/schaamte
Voelt zich defect, slecht, niet gewenst, minderwaardig. Overgevoelig voor kritiek, afwijzing, verwijten.

Sociale ongwenstheid

Mislukking
Men heeft gefaald, men zal blijven falen of is fundamenteel inadequaat.

Afhankelijkheid / Incompetentie
Men = niet in staat eigen verantwoordelijkheden op zich te nemen.

Kluwen/ Verstrengeling.
Overmatig emotioneel betrokken zijn bij belangijrke anderen ten koste van eigen sociale- en emotionele ontwikkeling.

Onderwerping
Overmatig overgeven van controle aan anderen omdat men zich gedwongen voelt, omdat he anders een probleem zijn. Mijn behoeften zijn niet belangirjk.

Zelfopoffering
Overmatig voldoen aan de behoeften van anderen.

KWETSBAARHEID VOOR GEVAAR EN ZIEKTE
De overdreven vrees willekeurige catastrofe elk moment kan toeslaan
(MEDISCH, emotionele catastrofes, externe catastrofes)

Gebrek aan zelfbeheersing impulsiviteit
PROBLEMEN MET ZELFCONTROELE
LAGE MATE VAN FRUSTATIETOELERANTIE
OVERMATIGE EXPRESSIE VAN EMOTIES.

Emo remming/inhibitie
Overmatige waakzaamheid
afkeuring vermijden.

Meedogenloze normen
Overtuiging moeten streven naar hoge geinternaliseerde normen, kritiek vermijden, kritische houding naar z en andern. p
perfectionnisme, rigide regels, preoccupatie met tijd en efficientie

Zich rechten toe-eigenen
Idee meer recht dan de ander
Zaken naar hand willen zetten, moeite met weigering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Assesment - cognitive content specificity

A
  • Cognities hebben een rol in het ONTSTAAN en in STANDHOUDING
  • inhoud cognities = specifiek?
    bv. dep = toekomst, zelf,

eerder verschillende rollen CONTEN wijzen op, ziekten

RELATIE tussen INHOUD en AFFECTIEVE relatie = UNIEK

verlies -> depressie
bedreiging -> angst

2 COMPONENTEN

  1. Relatie tussen cognitieve content en AFFECTIEVE respons -> sensitiviteit: (sterkte v/h verband)
  2. de uniciteit van de relatie tussen bepaalde cognitieve CONTENT en AFFECTIEVE REPSONS -> DISCRIMINATIE = CCSHYPOTHESE.

De content = uniek voor die emotionele reactie.

Vragenlijsten:
De content in kaart brengen - ACQ - paniek geralteerde cognities
SLECHT ONDERSCHEIDT
Automatic thoughts questionaire - depressogene cogniteis maar non-specifiek

BEPERKINGEN: COGNITIES

  1. Meten geen idiosyncratische gedachten
  2. mensen herkennen slechts DELEN cogniteis, NIET noodzakelijk hele cognities.
  3. hERKENNEN = niet frequent hebben.
    - hoe belangrijk?
    - wenselijk?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

registreren van dysfunctionele gedachten in relatie tot CCSH

andere metingen

A

meer zicht op idiosyncratische dysf. cognites.

MAAR:
SCHRIJVEN WAT ZE DENKEN DAT MOET
Sommige mensen vinden het moeilijk te identificeren wat ze juist denken.
Catastrofale cognities gerelateerd aan depressie
Meerdere cognities nodig VOOR emotionele RESPONS

OBV DAARVAN moeilijk onderscheid maken zoals VOOROPGESTELD IN DE CCSH

Luidop denken: opgenomen
Er wordt vervolgens een codeer protocol teogepast
Vocalisatie -> aandachtsinferentie

Gedachten oplijsten
- Na ervaring aanduiden, welke gedachten gehad
Geen vocaliatie - geen aandachts inferentie
- recall bias

  • Thoughts bias
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EVIDENTIE VOOR CCSH EN KLINISCHE IMPLICATIE

A

Normale populatie

I/D Klinische populatie?

Verlies falen gerelateerde cognities = evidentie onderscheid voor depressieven. Depressie > GAS

Voor dreigingsgerelateerde cognities = onderscheid minder duidelijk.

Geen onderscheid tss PANIEKSTOORNIS en DEPRESSIE behalve paniekitems.

BECK & PERKINS

relatie tss DEPRESSIEVE COGNITIES + DEPRESSIES
relatie tussen ANGSTIGE COGNITEIS en ANGSTSYMPTOMEN

niet klinische populaties verband tussen bedreiging en depressieve sy,ptomen.

Klinische IMPLICATIE
Cognitieve verandering nodig voor symptoom reductie?
Reductie dep symptomen -> dep cognities. NIET OMGEKEERD (COGNITIES LEIDEN NIET TOT VERMINDERING DEP)

RELATIE tussen COGNITIE + AFFECT = COMPLEX.

CONCLUSIE
DIAGNOSE cognitieve content kan bijdragen DIFFERNTIEEL DIAGNOSE.
- zEKER BIJ ANGSTSTOORNISSEN WAAR CONTENT i/d diag zijn opgenomen.
Verschil tussen GAS en PAniek

CCSH goed zijn onderscheiden verschillende types angst, maar = MINDER BRUIKBAAR VOOR ONDERSCHEID TUSSEN DEPRESSIE & ANGST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TRANSIDAGNOSTISCH ASSEMENT

A

COMPLEXE CASUS
COMORBIDITEIT’

Hoe valide zijn die verschillende DSM diagnoses, hoe heeft stoornis impact op BH.

KERNPATHOLOGIE - onderliggend AAN MEERDERE DIAGNOSES.
- transdiagostische modellen: angst, stemmingstoornissen, PP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

COMORBIDITEIT EN LATENTE FACTOREN

kenmerken
BARLOW - gedeelde klinische presentatie

A

TRANSDIAGNOSTISCH MODEL ANGST
Gedeelde risicofactoren: gedeelde genetische predispositie voor STEMMINGSTOORNISSEN
- Vroege leerervaringen (RAPEE, 2002)
- ouderlijke OVERBESCHERMING
- Intrustieve INVLOED OUDERS
- WEINIG WARMTE i/h kerngezin
———————————————————->
VERHOOGDE PERCEPTIE VAN DREIGING, VERHOOGDE GEDRAGSINHIBITIE, LAGE SELF-EFFIACY)

LATENTE FACTOREN

OVERLAP.

NEUROTOCISME, NEIGING TOT EMOTIONELE INSTABILITEIT

  • GEDRAGSMATIGE INHIBITIE
  • NEIGING OM TERUGGETROKKEN EN ANGSTIG TE REAGEREN
  • Negatieve AFFECTIVITEIT
  • Chronische algemene stress met LAGE SELF-EFFIACY
  • GEDEELD BIJ VERSCHILLENDE STOORNISSEN

BARLOW over alle angststoornissen heen

  • OVERSCHATTING VAN GEVAAR
  • ONDERSCHATTING eigen COPING
OOK:
COGNITIEVE VERTEKENING = gelijkaardig
- patronen van vermijdingsgedrag
-Hypervigiliante voor gevaar
-SLECHTE ER
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

TRANSDIAGNOSTISCHE MODELLEN: TRIPARTITE MODEL - CLARK & WATSON

Kritiek: Harkness & Lillenfeldt (1997(

NIEUW CATEGORIAAL SYSTEEM WATSON (2005)

DIMENSIONEEL BROWN & BARLOW

A
    • NEGATIEVE AFFECTIVITY (NA)
  • LAGE HOGE POSITIEVE AFFECT (PA) -> ANHEDONIE/MANIE
  • PSYCHOLOGISCHE HYPERARROUSAL (PH)
  • VRAGENLIJST

MAASQ

MOOD AND ANXIETY SYMPTOMS QUESTIONAIRE

4 SUBSCHELLEN ( DISTRESS ANXIOUS (NA)
DEPRESSIEVE SYMPTOMEN (NA)
ANXIOUS AROUSAL PH
ANHEDONISCHE DEPRESSIE (PA)

Kritiek: Harkness & Lillenfeldt (1997(

MISSCHIEN PH enkel relevant voor PANIEKSTOORNIS, niet voor andere angststoornissen
-Eerder dan PH gaat het om expressie van affect, nml INHIBITEI vs impulsiviteit

HOGE INHIBITIE RELEVANT voor ANGSTSTOORNISSEN.

NIEUW CATEGORIAAL SYSTEEM WATSON (2005)
COMBINATIE
NA + PA EN INHIBITIE

DIMENSIONEEL MODEL BRONW & BARLOW:
Negatief affect A/D BASIS VAN ALLE STOORNISSEN
Maar komt bij individuen vershcillend tot UITING

NA - SOMATISCHE SYMPTOMEN -> paniekstoornseen

NIET CATEGORIELE DIAGNOSE maar eerder een dimensionele DIAGNOSE.

Dimensionele inschatting van NA, PA en Inhibitie
Diagnostische profiellen met

TempremanetsfactorenL NA, PA, Inhibitie

De uitdrukkingsvorm van NEGATIEVE AFFECTIVITEIT

TYPE VERMIJDINGSGEDRAG (Gedarg, interoreceptieve, cognitieve of emotionele VERMIJDING).

MOEILIJK OM TE BEOORDELEN

17
Q

TOBAR (2016)
ANXIETY SENSITIVITY
INTOLERENCE OF UNCERTAINTY

A
Anxiety sensitivity (BARLOW) TENDENS om LICHAMELIJKE SENSATIES als BEDREIGEND TE INTERPRETEREN
-RISICOFACTOR VOOR EEN PANIEKSTOORNIS (BARLOW) maar ook andere ANGSTSTOORNISSEN

INTOLERANCE of UNCERTAINTY (Koerner ^Dugas, 2008)
Tendens om ONZEKERE SITUATIES als NEGATIEF TE BESTEMPELEN
-Nood aan controle
-Relatie met GAS, OCD

18
Q

CLINICALLY RELEVANT MODEL NORTON (2006)

A

5 primaire diagnostische criteria.

  1. PERSISTERENDE EN ONREDELIJKE ANGST van specifieke STIMULI
  2. EXCESSIEVE en ONREDELIJKE ANTICIPATIE ANGST
  3. GEBRUIK COGNITIEVE/GEDRAGSMATIGE STRATEGIEN CONFRONTATIE TE VERMIJDEN
  4. INZICHT ANGST = ONREDELIJK
  5. COPINGMECHANISMEN VEROORZAKEN INTERFERENTIE MET LEVEN EN VEROORZAKEN ZELF LEED.
19
Q

DOEL ASSESMENT TRANSDIAGNOSTISCHE COGNITIEVE CASE FORMULATIE

A

DOEL ASSESMENT:
een THERAPIEPLAN OPSTELLEN dat zich richt op ONDERLIGGENDE VERMIJDINGSSTRATEGIEEN EN MALADAPTIEVE GEDACHTENPROCESSEN

  • OVERSCHATTING GEVAAR-
  • CATASTROFEREN
  • LAGE SE
  • AS en IUC

-> P-factoren VPS

20
Q

INFORMATIEVW’INGPROCESSEN = KWETSBAARHEID

A
Aandachtsbias
Interpretatiebias
Confirmation bias
Executieve functies
Geheugenbias
21
Q

INFORMATIEVERWERKING

  • algemeen model
  • SLIDES NAKIJKEN
A

COGNITIE

  • GEEFT BETEKENIS AAN EVENTS
  • PERSISTENTIE VAN STRESS door continu herhalen van negatieve gedachten
    APPRAISAL OF

HIER = GAAT HET OM HET PROCES BIDIRECTIONEEL - CONTENT