Gedragstherapie - cog. assesment LES 1+ 2 Flashcards

1
Q

HET GEDRAGSTHERAPEUTISCH PROCES ALS UITGANGSPUNT

A

Gericht op de onderliggende werkingsmechanismes van problemen

model van probleemidentificatie: clientperspectief (wat), gedeeld perspectief (wat), expert perspectief (wat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

EMPIRISCHE VERANKERING: DE EXPERIMENTELE METHODE/SCIENTIST PRACTIONER

A

De gedrags- therapeutische praktijk = EXPERIMENT met 1 PP waarin een HYPOTHESE over PROBLEEMGEDRAG getoetst wordt.

1.Feiten vaststellen, observeren, meten

  1. WETMATIGHEDEN opsporen: FUNCTIONELE RELATIES
    Theorieën ontwerpen = verklaring zoeken, VERONDERSTELLINGEN maken over het S-R verband.

3.Theorie TOETSEN : NIEUWE hypotheses AFLEIDEN en te TOETSEN Bijstellen van de theorie

SCIENTIST PRACTIONER
Empirische verankering: scientist practitioner
̶ Verankering in EXPERIMENTEEL OZ :
̶ Experimentele psychopathologie
̶ Verankering in LEERPSYCHOLOGIE
̶ EVB DENKEN
̶ GESTRUCTUEERD (MODEL PROBLEEMIDENTIFCIATIE)
̶ Met aandacht voor complexiteit (kort wanneer het kort kan lang indien nodig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

THEORETISCH KADER: COGNITIEVE PROCESSEN EN LEERPROCESSEN

A

Onderliggende werkingsmechanismes van problemen
̶
Cognitieve processen: BETEKENISVERLENING > KLASSIEKE CONDITIONERING
̶
Leerprocessen: in stand houden van PROBLEMATISCH GEDRAG -> OPERANTE CONDITIONERING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GEDRAGSPROCESSEN - het Leermodel & leren

A
  1. Het LEERMODEL:
    Gedrag = AANGELEERD of krijgt zijn uiteindelijke vorm via LEERPROCESSEN, m.a.w. conditionering
    ̶
    ABNORMAAL GEDRAG KOMT VOORT uit dezelfde LEERPROCESSEN als normaal gedrag
    ̶
    Wel INTERINDIVIDUELE VERSCHILLEN in CONDITIONEERBARAHEID̶ Temperament?
  2. LEERMODEL
    Binnen de COGNITIEVE STROMING wordt ook ‘NIET ZICHTBAAR gedrag’ = BELANGRIJK:
    ‘GEDRAGSEXPERIMENTEN’ blijven hier echter ook een
    = BELANGRIJK AANGRIJPINGSPUNT VOOR VERANDERING (zie verder: Wilson, 2005; Libet, 2004)
  3. GEDRAG IS EEN ZINVOLLE REACTIE OP EEN BETEKENISVOLLE SITUATIE
    = EEN INTERACTIE
    BETEKENISVOL verwijst naar het feit dat er NIET GEREAGEERD wordt OP DE FYSIEKE STIMULUS maar DE COGNITIEVE VERWERKING DAARVAN.

4 LEREN
Zeer ALGEMEEN fenomeen

NIET RECHTSTREEKS OBSERVEERBAAR
̶Op TIJDSTIP 1 VERWERFT ORGANISME bepaalde INFORMATIE, op TIJDSTIP 2 zien we GEDRAGSVERANDERING

M̶AAR: Geobserveerde gedragsverandering = NIET VOLDOENDE VOOR LEERPROCES (rijping, organische stoornis)

̶GEEN geobserveerde GEDRAGSVERANDERING BETEKENT NIET GEEN LEERPROCES.
‒ INFORMATIE VERWERVEN = NIET SAME ALS PRESTEREN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GEDRAGSPROCESSEN: WAARNEEMBARE OF OBJECTIEF MEETBARE RESPONSEN,

A

WAARNEEMBARE OF OBJECTIEF MEETBARE RESPONSEN

ONDERLIGGENDE PROCESSEN Gedrag is een INDEX van WAT zich van BINNEN AFSPEELT
• GEHEUGEN/COGNITIE/DENKEN
• BELEVING/EMOTIE/VOELEN
• MOTIVATIE/DRIJFVEREN

LEIDEN TOT

̶MOTORISCHE responsen/handelen
̶VERBALE/EXPRESSIEVE responsen
̶FYSIOLOGISCHE responsen/AUTONOMEreacties

Uitwendig ZICHTBAAR GEDRAG ’ wordt = BELANGRIJK AANGRIJPINGSPUNT BH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GEDRAGSPROCESSEN: NOODZAAK VAN FUNCTIEANALYSE:

A

GEDRAG = een ZINVOLLE REACTIE
WAAROM stelt iemand dit specifieke GEDRAG?
̶ZOEKTOCHT naar BEDOELING = doorgedreven stimulusanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GEDRAGSPROCESSEN:
TWEE LEERPRINCIPES

LEERTHEORETISCHE BASIS

BELANG DIERENEXPERIMENT

A

De procedure van KLASSIEKE CONDITIONERING : het lerenvan een ASSOCIATIE TSS stimuli
̶De procedure van OPERANTE CONDITIONERING: het LEREN van een VERBAND tussen HANDELEN en de GEVOLGEN

LEERTHEORETISCHE BASIS
= NOODZAKELIJKE KENNIS voor de gedragstherapeut
̶Laat toe op een CREATIEF manier te werken binnen het THERAPEUTISCH PROCES
̶Problemen ANALYSEREN en VERKLARINGEN generenen

HET BELANG VAN DIERENEXPERIMENTEN
̶ZUINIGHEIDSBEGINSEL : geen beroep doen op hogere psychische functies als het met lagere ook kan
̶Allerlei LEERPROCESSEN verlopen AUTOMATISCH ̶ Wel volgens wetmatigheden (klassiek/operant)
̶Achterhaald via dierenexperimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

COGNITIEVE PROCESSEN: ASSESMENT

A

Cognitieve assesment: “systematic empirically derived protocols, procedures or instruments intended to
measure the FREQUENTIE , INTENSITEIT and BELANGRIJKHEID of meaningfull information
comprising the GEDACHTEN , BEELDEN and OVERTUIGINGEN that characterize psychopathological states”

̶ Meting van COGNITIEVE PRODUCTE: GEDACHTEN , uitspraken over ZZ en INTERNE DIALOOG (Ingram & Kendall, 1986)
̶ OUTPUT van INFORMATIEVERWERKING
̶ Cognitieve proposities die voortkomen uit ONDERLIGGENDE SCHEMA’S en OVERTUIGINGEN

BV. COG. TRIADE DEPRESSIE

  1. TOEKOMST, 2. ZELF, 3. WERELD

Negatieve zelfschema’s
̶ PROB. INFOVW.
̶ AANDACHT, INTERPRETATIE, GEHEUGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

COGNITIEVE PROCESSEN: BECK

A

BUITENSTE LAAG: Situatie -> Automatische gedachte -> REACTIE: Gevoelens, Gedrag, Fysiologie

MIDDELSTE LAAG: Overtuiging (intermediaire assumptie): ALS DIT GEBEURT DAN

BINNENSTE LAAG: KERNGEDACHTEN BASALE SCHEMA’S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

COGNITIEVE PROCESSEN:

PROBLEMATISCHE INFORMATIEVERWERKING OP BASIS VAN DE INHOUD VAN SCHEMA’S

A
Selectieve waarneming
̶Interpretatiebias
̶Verwachtingen
̶Geheugenbias
̶Attributies
̶Confirmatiebias

Bv. Bij depressie:
Selectieve aandacht en overgeneralisering voor negatieve informatie
terwijl POSITIEVE INFORMATIE wordt GEMINIMALISEERD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

COGNITIEVE PROCESSEN:

NEGATIEVE ZELFSCHEMA’S & KERNSCHEMA’S

A

Het begrip SCHEMA : Relatief STABIELE KENNISSTRUCTUREN die de KENNIS van een PERSOON over ZZ en de WERELD representeren

̶ Vormen de BASIS voor het INTERPRETEREN van SITUATIES

̶ REPRESENTATIES in het GEHEUGEN over het ZELF , een soort
mentale FILTER waardoor de SELECTIE, de INTERPRETATIE en
HERINNERING van INFORMATIE wordt BEINVLOEDT.

Negatieve zelfschema’s ONTSTAAN in de KINDERTIJD?
KWETSBAARHEIDSMARKER

KERNSCHEMA’S
̶ KERNGEDACHTEN/ SCHEMA’S
̶ VROEGE ERVARINGEN
̶ Interacties met BELANGRIJKE ANDEREN
̶ Confrontatie met BEPAALDE GEBEURTENISSEN
̶ SCHEMA ACTIVATIE: STUURT AANDACHT en INTERPRETATIE en VERSTERKT ZONODIG SCHEMA
̶ PHSTOORNISSEN = AANPASSINGSTRATEGIEEN die ONTWIKKELD werden OMGAAN SCHEMA’S.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

COGNITIEVE ASSESSMENT: OZ/ PROBLEMEN

A

Van levensbelang voor onderzoek over:
̶ De ROL van COGNITIES in het tot stand komen van EMOTIES en GEDRAG
̶ De rol van COGNITIES in de ETIOLOGIE en de INSTANDHOUDING van PSYCHOLOGISCHE PROBLEMEN.
̶ De EFFECTEN van (cognitieve) BHMETHODEN
̶ De MANIPULATIE van COG. PROCESSSEN in experimtentele studies

̶ MAAR!!!!!!!!!!!!!!!!! Cognitie is MOEILIJK TE METEN OMDAT:
̶ Het INTERNE KARAKTER van COGNITIES: het is PERSOONLIJK en NIET OBSERVEERBAAR
̶ ACCURAATHEID: geven mensen wel DAADWERKELIJK WEER WAT ZE DENKEN?
̶ TOEGANKELIJKHEID: is men in staat om zijn EIGEN GEDACHTEN RAPPORTEREN?
̶ Verder ook nog: BETROUWBAARHEID en VALIDITEIT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

THEORIE > PRAKTIJK

MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE

A

handvat te BIEDEN om de

COMPLEXE AANGELEGENHEID van de PROBLEEMIDENTIFICATIE te STRUCTUREREN efficiënte manier tot een INDICATIESTELLING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE: REMORALISATIE, REHABILITATIE, REMEDIATIE

VAN EENVOUDIGE NAAR COMPLEXE PROBLEMATIEK

A

REMORALISATIE
̶ DEMORALISATIE doorbreken n.a.v. het er niet in slagen vat te krijgen op leven/klachten
̶ Opstellen PROBLEEMSAMENHANG start van ziektetheorie patiënt > VPS -> HT
̶ REDUCEERT HOPELOOSHEID
̶ Cliënt wordt SERIEUS GENOMEN
̶ Biedt OVERZICHT, INZICHT en UITZICHT!

REMEDIATIE
Opstellen PROBLEEMSAMENHANG (VPS -> HT) kan reeds bijdragen tot KLACHTENREDUCTIE
̶ ZICHT op SAMENHANG bevordert GEVOEL van CONTROLE
̶ Bekende COPINGSTRATEGIEEN worden GEACTIVEERD

REHABILITATIE
̶ BEVORDERING KWALITEIT diverse LEVENSTERREINEN, inclusief ZELFWAARDE
̶ Opstellen PROBLEEMSAMENHANG leidt tot SPECIFICATIE van diverse TERREINEN die WEL/NIET voor VERANDREING VATBAAR
̶ De VPS/HT bevat CELLEN die naar de KLACHTEN verwijzen maar ook naar MOEILIJKHEDEN op LEVENSTERREINEN die AANLEIDING OF GEVOLG VAN KLACHT.

Als mensen in PSYCHOTHERAPIE komen is het vaak omdat PROBLEEMGEBIEDEN NIET ONTWARBAAR -> VERSTERKENDE LUSSEN. ~ DSM DIAGNOSES.
̶ itt. Dsm-diagnoseàtoepassing protocol

̶ Model BRUIKBAAR voor EENVOUDIG én voor COMPLEXE PROBLEMATIEK
̶ EENVOUDIGE AANMELDINGSKLACHT à toch het model doorlopen
̶ De VPS kan echter ook zo EVIDENT zijn dat er WEINIG BIJKOMENDE ANALYSES analyses moeten gebeuren en je kan terugvallen op beschikbare standaardmodellen
voor FA
̶ Soms is het DOORLOPEN van het PROCES intake-VPS-HT reeds therapeutisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

MODEL PROBLEEMIDENTIFICATIE:

DE AANMELDING

A

DE AANMELDING

WIE komt
met WAT
NET NU
naar HIER?

WIE
u Wie is de cliënt? Wie is de aanmelder?
u Wie draagt de klachten? Wie ervaart het probleem?
= aanmeldingsklacht

MET WAT - KLACHTEN

NET NU:
u Waarom nu?
u Wat is de directe aanleiding voor de raadpleging?
u Is er sprake van een crisis?
u Waarom komt de cliënt precies naar dit centrum?

NAAR HIER:
u Hoe is de verwijzer betrokken?
u Wat zijn de verwachtingen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

MODEL PROBLEEMIDENTIFICATIE: AANMELDING - MET WAT

A
1. Wat is de inhoud van het probleem?
• Wat verstaat cliënt onder de klacht?
• Wat is de frequentie van het probleem?
• Wat zijn de emotionele, fysiologische, cognitieve en gedragsmatige
componenten van de klachtengebieden?
  1. SINDS WANNEER is het probleem aanwezig?
  2. Wat is de ERNST van het PROBLEEM?
  3. Wat zijn de UITLOKKENDE/INHIBERENDE factoren?

CONCRETISERING VAN DE KLACHTEN IN DE RUIMERE CONTEXT
Welke KLACHTEN worden naast de aanmeldingsklacht nog aangegeven door de CL?
– Inventariseer MOEILIJKHEDEN, KLACHTEN, PROB. GEDRAG

KLACHT = OMGEVING X PERSOON.

• Hoe TEVREDEN is men op verschillende LEVENSTERREINEN?
– Partner, kinderen, familiaal, werk, vrije tijd, vrienden, financieel, woning, …

17
Q

KLACHTENANALYSE:

ONTWIK. GESCHIEDENIS/ VERLOOP klachten
ZIEKTETHEORIE EN ATTRIBUTIES
GEZONDHEIDSTHEORIE EN GENEZINGSTHEORIE

A
  1. ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS EN VERLOOP VAN DE KLACHTEN
    ̶Omtrent KLACHT
    ̶BEGIN en INTERPUNCTIE
    ̶VARIABILITEIT qua INTENSITEIT en FREQUENTIE
    ̶ESCALEREND verloop,

̶Omtrent PERS. ONTWIKKELING
̶Diverse LEVENSTERREINEN

BV. MET TIJDSLIJN.

  1. HANTERINGSGEDRAG & SOCIALE ONDERSTEUNING
    ̶ Hanteringsgedrag:
    ‒ GEDRAG gericht op de SITUATIE: confrontatie versus vermijding
    ‒ PERCEPTIE en EVALUATIE van het PROBLEEM: optimisme versus pessimisme
    ‒ REDUCTIE van SPANNING + UITEN van EMOTIES
    ̶ Op welke manier is men er in het VERLEDEN mee omgegaan?
    ̶ WAARTOE hebben de verschillende HANTERINGEN geleid?

SOCIALE ONDERSTEUNING:
̶ Ondersteuning van partner, familie, vrienden, etc.
̶ Sociaal netwerk

18
Q

KLACHTENANALYSE: ZIEKTETHEORIE EN ATTRIBUTIES

A
3. ZIEKTETHEORIE EN ATTRIBUTIES
ZIEKTETHEORIE:
wat is de SUBJECTIEVE toewijzing van OORZAAK van de CL over zijn klachten?
KANAAL:
GEDRAGSMATIG
COGNITIEF
EMOTIONEEL / FYSIOLOGISCH

ATTRIBUTIES
OORZAKEN die mensen toeschrijven aan EIGEN en ANDERMANS GEDRAG

ATTRIBUTIES
̶ CAUSALITEITSOORSPRONG
̶ INTERN: inspanning, aanleg, interesse, vaardigheden
̶ EXTERN: leerkracht, toeval, moeilijkheid

̶ STABILITEIT: fluctuaties in TIJD
̶ STABIEL: aanleg, intelligentie, persoonlijkheid
̶ ONSTABIEL: inspanning, toeval, humeur

̶ GLOBALITEIT: fluctuaties over RUIMTE
̶ Globaal: effect op verschillende
domeinen van gedrag
̶ Specifiek: treedt op samenhangend met
specifieke situaties die door persoon
worden aangegeven

̶ CONTROLEERBAARHEID
̶ Controleerbaar
̶ Oncontroleerbaar

19
Q

KLACHTENANALYSE: GHTHEORIE EN GENEZINGSTHEORIE

A

GEZONDHEIDSTHEORIE EN GENEZINGSTHEORIE
GEZONDHEIDSTHEORIE: Wat wil men bereiken als men klachtenvrij is? ̶
Wat zijn verwachtingen naar de toekomst? -> HULPVRAAG CLIENT.

GENEZINGSTHEORIE: = op welke manier denkt de cliënt dat er verbetering zal komen?

Wat VERWACHT de cl van de THERAPIE? -> LEIDT TOT HULPVRAAG CLIENT.

HULPVRAAG CLIENT -> MANDAAT HULPVERLENER

20
Q

DE VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG

A
VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG
̶ KLACHTEN
̶ PROBLEEMGEDRAG
̶ THEMA– COG. -EMOTIES
̶ BELANGRIJKE GEBEURTENISSEN 
̶ OMGEVINGSFACTOREN
̶ PHKENMERKEN

̶ HYPOTHESES VAN JOU ALS EXPERT!!!

CELLEN
̶Start met ALGEMENE LIJST op basis van KLACHTENANALYSE/ KOP
̶Enkel te OBJECTIVEREN variabelen
̶Binnen VPS nog geen diagnoses/syndromen!
̶Uitgebreid
̶DETERMINERENDE VARIABELEN

CAUSALE RELATIES
̶ Van boven naar onder, van links naar rechts
̶ Chronologie indien mogelijk
̶ Gezamenlijk voortvloeien: naast elkaar
̶ Opletten met tautologieën

Causaal pad
̶ Richting causale relatie: één of meerdere variabelen RELATIEBREUK -> DEP. KLACHTEN
Causaal mechanisme: Waarom leidt de ene variabele tot de andere?

̶ Mediërende variabele
̶ We kennen het CAUSAAL MECHANISME, de tussenliggende variabele RELATIEBREUK -> NEG. ZB -> DEP. KLACHTEN

̶ MODERERENDE variabele
̶ Invloed op de grootte van het EFFECT van de ene VARIABELE op de ANDERE

CAUSALE RELATIES
̶ ADDITIEF EFFECT effect STUKGELOPEN RELATIE + DRUK STUDIE -> STRESS
̶ Het probleem is erger als twee causale variabelen tegelijk actief zijn

21
Q

DE VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG

A

̶Uni-directioneel DEP KLACHTEN -> ISOLATIE
̶Bi-directioneel DEP KLACHTEN <-> ISOLATIE
̶Circulair RELATIE BREUK -> NEG. ZB -> DEP KLACHTEN <-> ISOLEREN —————–> NEGATIEF ZB.

VOORWAARDEN VOOR CAUSALITEIT
̶ STATISTISCHE RELATIE , covariatie,
̶ Falsifiëren: wanneer treedt het probleem niet op
̶ Dan nog: omgekeerd verband

̶ CHRONOLOGIE
̶ Depressie na drukke periodes: depressie kan gevolg van vermoeidheid zijn maar vermoeidheid kan ook een eerste uiting DEPRESSIE

̶ Uitsluiting ALTERNATIEVE VERLARINGEN
‒ Mogelijk derde variabele die zowel oorzaak als gevolg beïnvloedt
̶ LOGISCHE SAMENHANG
̶ THEORETISCHE VERANKERING

22
Q

VPS
AANDACHTSPUNTEN
FUNCTIE CL EN T
BESPREKING VPS

A
AANDACHTSPUNTEN VPS
̶Dekt het schema inhoudelijk de lading?
̶Chronologie
̶Circulariteit
̶Overzichtelijkheid
̶Let ook op verticale lijnen!

Functies voor de T
̶ relaties tussen PROBLEEMGEBIED samenvatten in schema
̶ OVERZICHTELIJK
̶ basis voor OPDRACHTEN, VRAGENLIJSTEN, tests en vragen
̶ met CL op ZELFDE MANIER naar problemen te KIJKEN

̶ Functies voor de CL
̶ eerste vorm van cognitieve herstructurering en re-attributie
̶ Klacht wordt oplosbaar
̶ minder HULPELOOSHEID
̶ Theoretisch INZICHT in ZZ
̶ Wijze van DENKEN(model leren
BESPREKING VPS
̶ T en CL zijn het EENS
̶ Verdergaan in het model voor PROBLEEMSAMENHANG
̶ → heeft implicaties voor
‒ INDICATIESTELLING en BHPLAN
‒ Selectie van INTERVENTIES
‒ Voorspelling & evaluatie: wat zal er veranderen?
̶ T en CL zijn het oneens
̶ T volgt CL
̶ Geen weerstandsanalyse vanuit T
̶ Diagnostische functie
̶ Therapeutische relatie - vertrouwen
23
Q

ONDERKENNING VS VERKLARING

A

ONDERKENNING - PROBLEEMANALYSE

BESCHRIJVEN, TAXEREN, INTENSITEIT
̶ Met AANDACHT voor PROBLEMEN en MOGELIJKHEDEN
̶ Objectieve vaststellingen:̶ Klachtenlijsten & vragenlijsten
̶ « Trait » benadering, dimensioneel (bv. BIG 5, NEO)
̶ DSM, categoriaal

> toevoeging expertperspectief !

VERKLARING, DIAGNOSESTELLING
Wat zijn de VOORBESCHIKKENDE, UITLOKKENDE,  INSTANDHOUDENDE en BEINVLOEDENDE FACTOREN 
̶
Algemeen, bv.:
COPING, INTERPERS. RELATIES

Modelspecifiek, bv.: gedragstherapeutisch, Functieanalyse

ONDERKENNING VERSUS VERKLARING
̶
Wat je vaak leest in therapieverslagen: « Sociale situaties geven aanleiding tot angst »

ONDERKENNING
Om WELKE SOCIALE SITUATIES?
‒ Met FAMILIE en VRIENDEN?
‒ Op het WERK met OVERSTEN?
‒ Enkel in AANWEZIGHEID van MANNEN/VROUWEN?

HOE manifesteert de ANGST zich
‒ FYSIOLOGISCH: zweten, hartkloppingen ?
‒ COGNITIEF: « men gaat me vernederen » ?
‒ EMOTIONEEL: een non-specifiek gevoel van bedreiging ?

VERKLARING
WAAROM geven DEZE specifieke SITUATIES AANLEIDING TOT ANGST
‒ Omdat cliënte bang is dat er opmerkingen gemaakt worden over haar uiterlijk ?
‒ Omdat cliënte bang is om STOMME vragen of opmerkingen te stellen/maken ?
‒ …DUS (AFHANKELIJK VAN ONDERKENNEND OF VERKLARENDE OZV)

TOPOGRAFISCHE ANALYSES (SRS ketens)
REGISTRATIEOPDRACHTEN (Dagboek)
DIRECTE OBSERVATIE (hoe reageert patiënt tijdens gesprek)
GEDRAGSEXPERIMENTEN(slechts één variabele variëren)
VRAGENLIJSTEN (betrouwbaar, valide, adequate normen)

24
Q

VAN ONDERZOEKSVRAAG -> HYPOTHESE

A
ONDERZOEKSVRAAG
ALGEMENE 
Bv. « Zijn er relatieproblemen »
wordt vaak erg SNEL beantwoord op basis ‘AANVOELEN’
̶
HYPOTHESE
Concreet FORMULEREN van VERWACHTINGEN
Dient TOETSBAAR te ZIJN
Hierbij worden we VERPLICHT bij Criteria die we willen HANTEREN om over te gaan tot het besluit in verband met relatieproblemen

ONDERKENNING
Uit welke ELEMENTEN bestaat het probleem?
Kaderen binnen THEORETISCH MODEL?
Verschillende ELEMENTEN binnen een SYNDROOMCLUSTER

Meerdere CELLEN opgenomen in voorlopige PS ?
‒ EMOTIONELE LABILITEIT
‒ Instabiele relaties
‒ Impulsiviteit
=> Hypothese: de klachten kaderen binnen een borderline problematiek

25
Q

PROBLEEMIDENTIFICATIE

VAN HYPOTHESE NAAR TOETSING

A

OPERATIONALISEREN VAN ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN

ONDERKENNEND: VRAGENLIJSTEN, METINGEN (HW OPDRACHTEN), TOPOGRAFISCHE ANALYSES, OBSERVATIES,
FREQUENTIE VAN HET PROBLEEM

VERKLAREND: SEQUENTIE VAN HET PROBLEEM, METINGEN, TOPOGRAFISCHE ANALYSES, OBSERVATIES

26
Q

VRAGENLIJSTEN & METINGEN (FUNCTIE, OPSTELLEN,

A

ERNST (ONDERKENNEND) ~ GEEN DIAGNOSE.

BODY SENSATIONS QUESTIONNAIRE
AGORAPHOBIC COGNITIONS QUESTIONNAIRE
PANIC DISORDER SEVERITY SCALE
AUDIT
CAGE

METINGEN BELANGRIJKE FUNCTIE!!!:
Grotere, zakelijkere, OBJECTIEVERE kijk op de KLACHTEN
Cliënten gaan ook GENUANCEERDER op KIJKEN OP KLACHTEN (door inclusie wat er aan voorafgaat) > kan ATTRIBUTIE VERANDEREN!
Leert hen KLACHTEN BEKIJKEN COG. SCHEMA.

DENKEN > VOELEN > DOEN

Door CONTINU OPDRACHTEN: VINGER A/D POLS
BASISMATERIAAL voor TOPOGRAFISCHE/ FUNCTIONELE ANALYSES
BASELINE METING voor EVALUATIE BEHANDELING

OPSTELLEN VAN EEN METING
Cliënt gaat zz observeren, turven, beoordeelt zz
Een meting kan bevatten
De KLACHT + evt waardering
De ANTECEDENTEN/ CONSEQUENTEN

NOODZAAK AAN OP GEMAAKTE REGISTRATIE
OBV HYPOTHESE/ onderzoeksvraag
Bv. Onderkennende onderzoeksvraag: Is er sprake van buitensporig alcoholgebruik?
Onderzoeksvraag naar GEDRAG
Dus REGISTRATIE / turven van GEDRAG + GEDACHTEN, GEVOELENS
Eventueel ANDERE KLACHTEN

VERKLARENDE OZVRAAG: Leidt spanning tot het gebruiken van alcohol?

Leidt laag zelfbeeld (SPANNING) tot een spanning (GEVOEL), hetwelk leidt tot vermijding (GEDRAG) en sociale isolatie (GEVOLG)?
‒ Laag zelfbeeld: GEDACHTE, gevoel of gedrag?
‒ spanning: gedachte, GEVOEL of gedrag?
‒ vermijding: gedachte, gevoel of GEDRAG?
‒ Sociale isolatie: GEVOLG

27
Q

INTRODUCTIE VAN METINGEN / HUISWERKOPDRACHTEN
VERWERKING METING
METINGEN: ONDERKENNEND VS VERKLAREND
VALKUILEN METINGEN

A

Leg de NOODZAAK/ FUNCTIE van METING uit
DIAGNOSTIEK
EVALUATIE
AANLEREN ZELFEVALUATIE

BESPREEK ELKE VRAAG, vul evt voorbeeld in samen met de cliënt

Spreek CONCREET af wanneer cl de OPDRACHT, HOEVEEL KEER , etc

VERWERKING VAN METINGEN
Onmiddellijk in de volgende sessie
BEKRACHTIGING voor CLIENT
Aanzet voor verdere TOPOGRAFISCHE ANLAYSE 
Verder gebruikt in FUNCTIONELE ANALYSES 

Op zoek naar grotere PATRONEN
Welke SITUATIES geven AANLEIDING tot PROBLEEMGEDRAG?
Welk COPINGGEDRAG stelt de cliënt, wat heeft dit tot GEVOLG?
Welke ONDERLIGGENDE INTERPRETATIES LOKKEN GEDRAG UIT?

ONDERKENNEND: METEN FREQUENTIE & INTENSITEIT VAN EEN PROBLEEM
VERKLAREND: OORZAKELIJKE, IN STAND HOUDENDE FACTOREN IN KAART BRENGEN

VALKUILEN BIJ METINGEN
̶
Cliënt maakt zijn opdrachten niet
MOTIVATIONEEL?
VERMIJDING?
̶GEHEUGENSTEUNTJES?
PATRONEN worden WEINIG DUIDELIJK of PROBLEEMGEDRAG komt niet aan bod
Specifiekere OPDRACHT UITWERKEN
28
Q

TOPOGRAFISCHE ANALYSES

A

= Nauwkeurige ANALYSE van PROBLEEMSITUATIES met als doel FUNCTIONELE ANALYSE OPSTELLEN
= het VERZAMELEN van FEITELIJKHEDEN
= OBSERVATIE (geen hypothesevorming)

ANTECEDENTEN: door welke situaties wordt het gedrag uitgelokt
CONSEQUENTEN: wat is het gevolg van het gedrag, en houdt dus het gedrag in stand

Voornamelijk GESPREKSTECHNISCH: BESPREKING van een INCIDENT
- Naar aanleiding van registratie of metingen
- D.m.v. EXPERIMENT of ROLLENSPEL
- In IMAGINE terugkeren naar de SITUATIE + laten HERBELEVEN en HERVERTELLEN
- Directe RECHTSTREEKSE OBSERVATIE of GEDRAG laten demonstreren
→ FILMISCH en SCHEMATISCH verloop
→ meerdere VERSCHILLENDE SITUATIES

Resultaat : een KETEN van
- GEDRAG
- EMOTIES
- COGNITIES
- ANTECEDENTEN en CONSEQUENTEN
- CONCREET en GEDETAILLEERD in CHRONOLOGIE zetten
= opzetten van SRS SCHEMA´S

Gesprekstechnisch:
CONCRETISEREN, PARAFRASEREN & SAMENVATTEN!!!!!!!!!!!!!
- Soms kan informatie schaamtevol of emotioneel geladen zijn, waardoor je die niet meteen verkrijgt
- TA is belangrijk, maar niet ten koste van de therapeutische relatie
- Gedrag dat zich NIET voordoet: kijken naar situaties waarin BEPAALD GEDRAG WEL VERWACHT?

29
Q

Van TOETSING naar OZVRAAG

A

Van HYPOTHESETOETSING naar OZVRAAG
1. RESULTATEN op een RIJ ZETTEN, VERGELIJKEN met vooropgestelde criteria (bv. normen), CONCLUSIES trekken

  1. Conclusie TERUGKOPPELEN naar HYPOTHESE
    Bv. Over een week zagen we 3 conflicten binnen de relatie, met een gemiddelde intensiteit van 6
  2. Conclusie TERUGKOPPELEN naar algemene ONDERZOEKSVRAAG
    Bv. Er is een relatieprobleem aanwezig
  3. KLACHT of VERBAND tussen KLACHTEN al dan niet opnemen in
    HOLLISTISCHE THEORIE

PIJLEN + CELLEN (4.)