Gedragstherapie - cog. assesment LES 1+ 2 Flashcards
HET GEDRAGSTHERAPEUTISCH PROCES ALS UITGANGSPUNT
Gericht op de onderliggende werkingsmechanismes van problemen
model van probleemidentificatie: clientperspectief (wat), gedeeld perspectief (wat), expert perspectief (wat).
EMPIRISCHE VERANKERING: DE EXPERIMENTELE METHODE/SCIENTIST PRACTIONER
De gedrags- therapeutische praktijk = EXPERIMENT met 1 PP waarin een HYPOTHESE over PROBLEEMGEDRAG getoetst wordt.
1.Feiten vaststellen, observeren, meten
- WETMATIGHEDEN opsporen: FUNCTIONELE RELATIES
Theorieën ontwerpen = verklaring zoeken, VERONDERSTELLINGEN maken over het S-R verband.
3.Theorie TOETSEN : NIEUWE hypotheses AFLEIDEN en te TOETSEN Bijstellen van de theorie
SCIENTIST PRACTIONER
Empirische verankering: scientist practitioner
̶ Verankering in EXPERIMENTEEL OZ :
̶ Experimentele psychopathologie
̶ Verankering in LEERPSYCHOLOGIE
̶ EVB DENKEN
̶ GESTRUCTUEERD (MODEL PROBLEEMIDENTIFCIATIE)
̶ Met aandacht voor complexiteit (kort wanneer het kort kan lang indien nodig).
THEORETISCH KADER: COGNITIEVE PROCESSEN EN LEERPROCESSEN
Onderliggende werkingsmechanismes van problemen
̶
Cognitieve processen: BETEKENISVERLENING > KLASSIEKE CONDITIONERING
̶
Leerprocessen: in stand houden van PROBLEMATISCH GEDRAG -> OPERANTE CONDITIONERING
GEDRAGSPROCESSEN - het Leermodel & leren
- Het LEERMODEL:
Gedrag = AANGELEERD of krijgt zijn uiteindelijke vorm via LEERPROCESSEN, m.a.w. conditionering
̶
ABNORMAAL GEDRAG KOMT VOORT uit dezelfde LEERPROCESSEN als normaal gedrag
̶
Wel INTERINDIVIDUELE VERSCHILLEN in CONDITIONEERBARAHEID̶ Temperament? - LEERMODEL
Binnen de COGNITIEVE STROMING wordt ook ‘NIET ZICHTBAAR gedrag’ = BELANGRIJK:
‘GEDRAGSEXPERIMENTEN’ blijven hier echter ook een
= BELANGRIJK AANGRIJPINGSPUNT VOOR VERANDERING (zie verder: Wilson, 2005; Libet, 2004) - GEDRAG IS EEN ZINVOLLE REACTIE OP EEN BETEKENISVOLLE SITUATIE
= EEN INTERACTIE
BETEKENISVOL verwijst naar het feit dat er NIET GEREAGEERD wordt OP DE FYSIEKE STIMULUS maar DE COGNITIEVE VERWERKING DAARVAN.
4 LEREN
Zeer ALGEMEEN fenomeen
NIET RECHTSTREEKS OBSERVEERBAAR
̶Op TIJDSTIP 1 VERWERFT ORGANISME bepaalde INFORMATIE, op TIJDSTIP 2 zien we GEDRAGSVERANDERING
M̶AAR: Geobserveerde gedragsverandering = NIET VOLDOENDE VOOR LEERPROCES (rijping, organische stoornis)
̶GEEN geobserveerde GEDRAGSVERANDERING BETEKENT NIET GEEN LEERPROCES.
‒ INFORMATIE VERWERVEN = NIET SAME ALS PRESTEREN.
GEDRAGSPROCESSEN: WAARNEEMBARE OF OBJECTIEF MEETBARE RESPONSEN,
WAARNEEMBARE OF OBJECTIEF MEETBARE RESPONSEN
ONDERLIGGENDE PROCESSEN Gedrag is een INDEX van WAT zich van BINNEN AFSPEELT
• GEHEUGEN/COGNITIE/DENKEN
• BELEVING/EMOTIE/VOELEN
• MOTIVATIE/DRIJFVEREN
LEIDEN TOT
̶MOTORISCHE responsen/handelen
̶VERBALE/EXPRESSIEVE responsen
̶FYSIOLOGISCHE responsen/AUTONOMEreacties
Uitwendig ZICHTBAAR GEDRAG ’ wordt = BELANGRIJK AANGRIJPINGSPUNT BH
GEDRAGSPROCESSEN: NOODZAAK VAN FUNCTIEANALYSE:
GEDRAG = een ZINVOLLE REACTIE
WAAROM stelt iemand dit specifieke GEDRAG?
̶ZOEKTOCHT naar BEDOELING = doorgedreven stimulusanalyse
GEDRAGSPROCESSEN:
TWEE LEERPRINCIPES
LEERTHEORETISCHE BASIS
BELANG DIERENEXPERIMENT
De procedure van KLASSIEKE CONDITIONERING : het lerenvan een ASSOCIATIE TSS stimuli
̶De procedure van OPERANTE CONDITIONERING: het LEREN van een VERBAND tussen HANDELEN en de GEVOLGEN
LEERTHEORETISCHE BASIS
= NOODZAKELIJKE KENNIS voor de gedragstherapeut
̶Laat toe op een CREATIEF manier te werken binnen het THERAPEUTISCH PROCES
̶Problemen ANALYSEREN en VERKLARINGEN generenen
HET BELANG VAN DIERENEXPERIMENTEN
̶ZUINIGHEIDSBEGINSEL : geen beroep doen op hogere psychische functies als het met lagere ook kan
̶Allerlei LEERPROCESSEN verlopen AUTOMATISCH ̶ Wel volgens wetmatigheden (klassiek/operant)
̶Achterhaald via dierenexperimenten
COGNITIEVE PROCESSEN: ASSESMENT
Cognitieve assesment: “systematic empirically derived protocols, procedures or instruments intended to
measure the FREQUENTIE , INTENSITEIT and BELANGRIJKHEID of meaningfull information
comprising the GEDACHTEN , BEELDEN and OVERTUIGINGEN that characterize psychopathological states”
̶ Meting van COGNITIEVE PRODUCTE: GEDACHTEN , uitspraken over ZZ en INTERNE DIALOOG (Ingram & Kendall, 1986)
̶ OUTPUT van INFORMATIEVERWERKING
̶ Cognitieve proposities die voortkomen uit ONDERLIGGENDE SCHEMA’S en OVERTUIGINGEN
BV. COG. TRIADE DEPRESSIE
- TOEKOMST, 2. ZELF, 3. WERELD
Negatieve zelfschema’s
̶ PROB. INFOVW.
̶ AANDACHT, INTERPRETATIE, GEHEUGEN.
COGNITIEVE PROCESSEN: BECK
BUITENSTE LAAG: Situatie -> Automatische gedachte -> REACTIE: Gevoelens, Gedrag, Fysiologie
MIDDELSTE LAAG: Overtuiging (intermediaire assumptie): ALS DIT GEBEURT DAN
BINNENSTE LAAG: KERNGEDACHTEN BASALE SCHEMA’S
COGNITIEVE PROCESSEN:
PROBLEMATISCHE INFORMATIEVERWERKING OP BASIS VAN DE INHOUD VAN SCHEMA’S
Selectieve waarneming ̶Interpretatiebias ̶Verwachtingen ̶Geheugenbias ̶Attributies ̶Confirmatiebias
Bv. Bij depressie:
Selectieve aandacht en overgeneralisering voor negatieve informatie
terwijl POSITIEVE INFORMATIE wordt GEMINIMALISEERD
COGNITIEVE PROCESSEN:
NEGATIEVE ZELFSCHEMA’S & KERNSCHEMA’S
Het begrip SCHEMA : Relatief STABIELE KENNISSTRUCTUREN die de KENNIS van een PERSOON over ZZ en de WERELD representeren
̶ Vormen de BASIS voor het INTERPRETEREN van SITUATIES
̶ REPRESENTATIES in het GEHEUGEN over het ZELF , een soort
mentale FILTER waardoor de SELECTIE, de INTERPRETATIE en
HERINNERING van INFORMATIE wordt BEINVLOEDT.
Negatieve zelfschema’s ONTSTAAN in de KINDERTIJD?
KWETSBAARHEIDSMARKER
KERNSCHEMA’S
̶ KERNGEDACHTEN/ SCHEMA’S
̶ VROEGE ERVARINGEN
̶ Interacties met BELANGRIJKE ANDEREN
̶ Confrontatie met BEPAALDE GEBEURTENISSEN
̶ SCHEMA ACTIVATIE: STUURT AANDACHT en INTERPRETATIE en VERSTERKT ZONODIG SCHEMA
̶ PHSTOORNISSEN = AANPASSINGSTRATEGIEEN die ONTWIKKELD werden OMGAAN SCHEMA’S.
COGNITIEVE ASSESSMENT: OZ/ PROBLEMEN
Van levensbelang voor onderzoek over:
̶ De ROL van COGNITIES in het tot stand komen van EMOTIES en GEDRAG
̶ De rol van COGNITIES in de ETIOLOGIE en de INSTANDHOUDING van PSYCHOLOGISCHE PROBLEMEN.
̶ De EFFECTEN van (cognitieve) BHMETHODEN
̶ De MANIPULATIE van COG. PROCESSSEN in experimtentele studies
̶ MAAR!!!!!!!!!!!!!!!!! Cognitie is MOEILIJK TE METEN OMDAT:
̶ Het INTERNE KARAKTER van COGNITIES: het is PERSOONLIJK en NIET OBSERVEERBAAR
̶ ACCURAATHEID: geven mensen wel DAADWERKELIJK WEER WAT ZE DENKEN?
̶ TOEGANKELIJKHEID: is men in staat om zijn EIGEN GEDACHTEN RAPPORTEREN?
̶ Verder ook nog: BETROUWBAARHEID en VALIDITEIT
THEORIE > PRAKTIJK
MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE
handvat te BIEDEN om de
COMPLEXE AANGELEGENHEID van de PROBLEEMIDENTIFICATIE te STRUCTUREREN efficiënte manier tot een INDICATIESTELLING
MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE: REMORALISATIE, REHABILITATIE, REMEDIATIE
VAN EENVOUDIGE NAAR COMPLEXE PROBLEMATIEK
REMORALISATIE
̶ DEMORALISATIE doorbreken n.a.v. het er niet in slagen vat te krijgen op leven/klachten
̶ Opstellen PROBLEEMSAMENHANG start van ziektetheorie patiënt > VPS -> HT
̶ REDUCEERT HOPELOOSHEID
̶ Cliënt wordt SERIEUS GENOMEN
̶ Biedt OVERZICHT, INZICHT en UITZICHT!
REMEDIATIE
Opstellen PROBLEEMSAMENHANG (VPS -> HT) kan reeds bijdragen tot KLACHTENREDUCTIE
̶ ZICHT op SAMENHANG bevordert GEVOEL van CONTROLE
̶ Bekende COPINGSTRATEGIEEN worden GEACTIVEERD
REHABILITATIE
̶ BEVORDERING KWALITEIT diverse LEVENSTERREINEN, inclusief ZELFWAARDE
̶ Opstellen PROBLEEMSAMENHANG leidt tot SPECIFICATIE van diverse TERREINEN die WEL/NIET voor VERANDREING VATBAAR
̶ De VPS/HT bevat CELLEN die naar de KLACHTEN verwijzen maar ook naar MOEILIJKHEDEN op LEVENSTERREINEN die AANLEIDING OF GEVOLG VAN KLACHT.
Als mensen in PSYCHOTHERAPIE komen is het vaak omdat PROBLEEMGEBIEDEN NIET ONTWARBAAR -> VERSTERKENDE LUSSEN. ~ DSM DIAGNOSES.
̶ itt. Dsm-diagnoseàtoepassing protocol
̶ Model BRUIKBAAR voor EENVOUDIG én voor COMPLEXE PROBLEMATIEK
̶ EENVOUDIGE AANMELDINGSKLACHT à toch het model doorlopen
̶ De VPS kan echter ook zo EVIDENT zijn dat er WEINIG BIJKOMENDE ANALYSES analyses moeten gebeuren en je kan terugvallen op beschikbare standaardmodellen
voor FA
̶ Soms is het DOORLOPEN van het PROCES intake-VPS-HT reeds therapeutisch
MODEL PROBLEEMIDENTIFICATIE:
DE AANMELDING
DE AANMELDING
WIE komt
met WAT
NET NU
naar HIER?
WIE
u Wie is de cliënt? Wie is de aanmelder?
u Wie draagt de klachten? Wie ervaart het probleem?
= aanmeldingsklacht
MET WAT - KLACHTEN
NET NU:
u Waarom nu?
u Wat is de directe aanleiding voor de raadpleging?
u Is er sprake van een crisis?
u Waarom komt de cliënt precies naar dit centrum?
NAAR HIER:
u Hoe is de verwijzer betrokken?
u Wat zijn de verwachtingen?