gedragstherapie Flashcards

1
Q

3 CRITERIA VOOR KLINISCG SIGNIFICANTE

VERANDERING: (JACOBSON & TRUAX, 1991):

A

A) De cliënt valt op het einde van de therapie NIET IN in de KLINISCHE GROEP(meer dan 2 SD van het gemiddelde van de klinische groep)
B) De cliënt valt op het EINDE van de therapie in
de GEZONDE GROEP (binnen de 2SD van het
gemiddelde van de klinische groep)
C) De cliënt valt op het einde van de therapie
DICHTER BIJ bij het GEMIDDELDE GEZOND DAN KLINISCH.

STATISCHE SIGNIFICANTIE NIT RELEVANT!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

VERANDERING i/d therapie BESPREKEN MET DE CLIËNT

A

Deel van de therapeutische relatie > openheid,
transparantie
̶ Verhogen betrokkenheid van de cliënt
̶ Belang van proces vs. resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EVALUATIE VAN DE THERAPIE

A
  • Voor de cliënt: beter afgestemde therapie met grotere kans op
    succes
    ̶ Voor de therapeut: feedback over de therapie > vergroten van
    competenties

win-win

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

WAAROM THERAPEUTEN GEEN

SYSTEMATISCHE METINGEN DOE

A

Men denkt dat ZIJN BEHANDELING NIET. behandeling geen systematische evaluatie nodig heeft
̶ Maar T overschatten hun eigen succes (Tracey et al. 2014)
2. EIGEN INDRUK VOLDOENDE. indrukken en informele evaluatie zijn voldoende, ‘de vinger aan de pols
houden’
̶ T zijn NIET GOED IN DECTEREN. goed in het detecteren van een ongundtig behandelverloop (Hannan et
al 2005)
3. Men hoeft niet te evalueren, want men gebruikt GEEN EVIDENCE BASED BEHANDEL PROTOCOL? evidence based protocol
̶ Aanzienlijke kans van slagen is geen garantie op succes
̶ Praktijk: slaagcijfers liggen lager dan in RCT’s (Barkham et al 2008)
̶ Oog voor de individuele voortgang van de cliënt
4. Evalueren met gestandaardiseerde instrumenten verstoort het therapeutisch proces
̶ Hangt af van hoe dit kadert
5. SYSTEMATISCHDE EVALUATIE -> VERBETERING BEHANDELING. evulatie verbetert de uitkomsten van behandelwerk (Jong et al al,
2012, 2014)
̶ FEEDBACK VIA OBJECTIEVE MEETINSTRUMENTEN
̶ Mogelijkheid tot bijsturen
̶ Sterkste effecten wanneer je niet alleen zelf als therapeut de resultaten bekijkt,
maar deze ook deelt en bespreekt met de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vaak evalueren?

A
WAT
Klachten, processen, functioneren, therapeutische
relatie, …
̶ Methodiek:
̶Zelfrapportage
̶Beoordelingsschalen
̶Observatie

HOE VAAK EVALUEREN?
̶ Minimaal: op het einde van behandeling
̶ maar geen vergelijkpunt
̶Vergelijking met cut-off scores > wat zegt dat over
iemand zijn vooruitgang? Is er wel iets veranderd?

Pre-meting + post-meting = pre-postdesign
̶ Je kan wel geen trends vaststellen > moeilijker
bijsturen
‒ Of bv. Cliënt begint al te verbeteren in de eerste sessies, terwijl er nog
geen interventies zijn gedaan
̶Elke tussentijdse meting is een een kans om na te gaan of de behandeling de goede richting uit gaat

Hoe meer maten, hoe accurater de tendensen in te
schatten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Al het gedrag = aangeleerd.

A

GEDRAG = ZINVOLLE REACTIE BETEKENISVOLLE
SITUATIES

Denken
Doen
Voelen

BETEKENIS verwijst naar cognitieve verwerking of betekenis.

GEDRAG EN BETEKENIS.

HET LEERPROCES:
Proces dat je niet rechtstreeks kan observeren
̶ Je kan het PROCES wel AFLEIDEN uit uitwendig GEDRAG
̶ MAAR!
̶ Geobserveerde GEDRAGSVERANDERING = NIET VOLDOENDE. voor LEERPROCES!
̶ GEEN geobserveerde GEDRAGSVERANDERING wil niet zeggen dat er GEEN INFORMATIE = verworven op T1
‒ Iets LEREN ZONDER dat het in het
handelen ZICHTBAAR IN HANDELEN.
‒ Verwerven (LEREN) = NIET NOODZAKELIJK PRESTEREN.

T1: INFORMATIE -> T2: GEDRAG.
presteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

“KENMERKEN” gedragstherapie

A
  1. Gedrag is centrale aangrijpingspunt voor behandeling
    ̶ Klachten komen voort uit problematisch gedragspatronen (bv. Vermijding,
    of tekort aan gedrag bv. Sociaal gedrag)
  2. Gedragstherapeuten zijn directief (e.g. aanpak houdt in dat aanwijzingen
    en adviezen (expliciet) aan de cliënt worden gegeven.)
    ̶ Didactisch aspect: Modelleren gewenst gedrag of aanleren nieuwe
    vaardigheden
  3. Gedragstherapie is doorgaans kortdurend (e.g. 1-16 sessies)
    ̶ Lengte van therapie hangt af van de complexiteit van de problemen
  4. Interventies zijn evidene-based: nauwe samenhang met empirisch
    onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

KENMERKEN: 1. GEDRAG IS CENTRALE AANGRIJPINGSPUNT

A

NUANCE.

NIET ENKEL GEDRAG -> OOK betekenis: niveau UCS/UCR

Maar ook: voelen: Experiëntiële luik: Invloed van ACT, mindfulness & DGT/ ATTITUDE. etc.

Toch vnml focus op waarneembaar gedrag. ONDERLIGGENDE PROCESSEN
Gedrag AANGRIJPINGSPUNT:

motorische responsen/handelen
̶ Verbale/expressieve responsen
̶ Fysiologische responsen/autonome
reacties

OM BINNENKANT te begrijpen:

  • Geheugen/cognitie/denken
  • Beleving/emotie /voelen
  • Motivatie/drijfveren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken (2) DIRECTIVITEIT

A

einde directief: kennisoverdracht en instructies geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken gedragstherapie: (3) KORTDURENDE BEHANDELTRAJECTEN

A

̶Veel CBT protocollen 1- 20 sessies, maar …

kortdurend lage complexiteit: minder
Grote complexiteit: meer

Tijdsefficiënt
̶ Is niet hetzelfde als oppervlakkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
KENMERKEN GEDRAGSTHERAPIE (4) GEBASEERD OP DE LEERTHEORIE EN
WETENSCHAP
A

Gedragstherapie is toegepaste leerpsychologie
̶ Klassieke conditionering
̶ Operante conditionering
̶ > Toepassing van experimenteel geverifieerde leerprincipes

Sterke verankering in de wetenschap
̶ Psychologie als wetenschap
̶ Dus behandelingen ook op effectiviteit onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken 4) GEBRUIKMAKEN VAN WETENSCHAPPELIJK

GETOETSTE METHODES

A

Toepassing van de experimentele methode > fase in de wetenschap waar je wetmatigheden opspoort
Ø Zoeken naar FUNCTIONELE relaties
Ø Zoeken naar SAMENHANG
Ø De BEHANDELING N=1 PATIENT.
uitgevoerde studies met één deelnemer
Ø Per deelnemer: observeren, interveniëren en meten
Ø BELANGvan de EMPIRISCHE CYCLUS

SCIENTIST PRACTIONER
̶ Empirische verankering: scientist practitioner
̶ VERANKERING in EXPERIMENTEEL onderzoek:
̶ experimentele PP
̶ Verankering in LEERPSYCHOLOGIE
̶ EVIDENCE BASED 
̶ GESTRUCTUREERD werken
̶ Met AANDACHT voor COMPLEXITEIT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

5 FACTOREN DIE VAN INVLOED ZIJN OP HET

THERAPIEPROCES

A
  1. Patientfactoren
  2. Therapeutfactoren
  3. Factoren in de therapeutische relatie
  4. Behandelfactoren
  5. Omgevingsfactoren: Non-specifieke therapiefactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

therapeutischerelatie: PATIENTFACTOREN

A
  1. AARD + ERNST SYMPTOMEN

BV.- SCHULD en SCHAAMTE bemoeilijken de behandeling van gokverslaving (Dunn, Delfabbro & Harvey, 2012)
- COGNITIEVE TEKORTEN (informatieverwerking) bemoeilijken de
behandeling van alcohol-en drugsmisbruik (Bates et al, 2006)

LANGERE DUUR voorspeld:

  • GROTE ERNST
  • COMORBIDITEIT bij AANVANG

Ø NEGATIEVE VOORSPELLER BEHANDELSUCCES
- LANGE DUUR STOORNIS> grotere ernst (Steketee et al, 2005)

  1. PERSOONLIJKHEIDSFACTOREN
    persoonlijkheidsproblematiek -> minder resultat
    maar niet altijd verklaring. behandelplan, overeenkomst, commitment,..
  2. MOTIVATIE EN VERWACHTING
    Bij relatief geringe lijdensdruk
    ̶ Weerstand tegen verandering: ambivalentie
    ̶ Gebrek aan motivatie verhoogd risico op drop out

Hoe hoger de verwachting van de resultaten van therapie > des te beter het resultaat is

  1. INTELLIGENTIE
    positieve voorspeller van resultaten
    ̶ Therapie vereist dat men leert > degenen die gemakkelijker leren
    hebben dus ook betere resultaten

Let op! Veel EFFECTIVITEIT INTELLIGENTIE ALS EXCLUSIE. gebruikte lage intelligentie en
analfabetisme als exclusiecriterium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kerningredienten therapie

A

De therapie moet werken: Effectieve interventies

̶ Patiënt moet zich engageren

̶ De therapeut moet de therapie goed implementeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

THERAPEUTFACTOREN

A
  1. ERVARING
    Onverwerkte levenservaringen kunnen hinderen > niet objectief.

LEVENSERVARING KAN MEERWAARDE:
existentiële VRAAGSTUK.

AANTAL JAREN VOORSPELLER te zijn van BEHANDELRESULTAAT.

2. PERSOONLIJKE EIGENSCHAPPEN
Empathie
̶ Onvoorwaardelijke acceptatie
̶ Echtheid / transparantie
̶ Interesse
̶ Warmte
̶ Alertheid
̶ Actieve houding
̶ Betrokkenheid!
  1. Protocol adherence.
    ̶ Therapeuten NIET GOED OPGELEID
    ̶ De SETTING is LAAT niet toe
    - Vermijdingsgedrag protocollen. Wel kennen mara neit toepassen. vicieuze cirkel - therapist protocols. Accomoderen i/d angst. O zal ik dat wel niet doe. -> vermijden exposure.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Factoren in de THERAPEUTISCHE RELATIE.
A

HOOP OP VERBETERING: door te werken voor client,planmatige aanpak, afspraken over doelen.

warmte, echtheid, empathie, steunend, aanmoedigend, niet bedreigend.

VOLGEN ~ STUREN ifv client.

GEBASEERD op SAMENWERKING: ‘collaborative empiricism’ (Tee & Kazantzis, 2010). Samen onderzoeken. Voor succesvolle
behandeling

DISTRESS SENSITIVITY: Antenne, radar
̶Gevoelig zijn voor NON-VERBAAL gedrag
̶Aansluiting zoeken ‘bare witness’

WEERSTAND EN AMBIVALENTIE
Kan voortkomen uit ambivalentie, negatieve schema’s en interpersoonlijke factoren (Leahy, 2007). Maar we verwachten ook veel van cliënten.

OVERDRACHT EN TEGENOVERDRACHT

Cliënten hebben vaak moeilijk interpersoonlijk functioneren
̶ merkbaar I-D Therapeutische relatie

CBT: OVERDRACHTkomt voort uit OVERGEGENARILSEERDE interpersoonlijke
OVERTUIGING.
̶ TEGENOVERDRACHT is de REACTIE DAAROP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

moeilijkheden therapeutische relatie.

A

demoralisatie:
CONCEPTUALISEREN in de leergeschiedenis v/d client.
ERKENNEN. v/d moeilijkheden.
eigen bijdrage bestuderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Behandleplan 1. KEUZE VAN HET EERSTE TE BEWERKEN

PROBLEEM

A

OBV. RELEVANTIE EN VOLGORDE.

Veranderbaar
Ernst/urgentie
behandelbaar
contra-indicaties;.
kans van slagen
motivatie

LINEHAN

  1. Levensbedreigend
  2. Therapie interferend
  3. Aanleren vaardigheden
  4. Onderliggende processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

BEHANDELPLAN 2. FORMULEREN VAN BEHANDELDOELEN

A

DOELSTELLINGEN: SMART
specifiek, meetbaar, overeenkomst, realistisch, time-based.

Onderscheid: ALGEMEENdoel: zichtbaar bij aanmelding (+ therapeut).

̶ INTERMEDIARE doelen: oorzakelijke, instandhoudende factoren bewerken

Oorzakelijk: KLASSIEKE COMPONENT
Instandhoudend: OPERANTE COMPONENT

PROBLEMEN:

Geen enkel doel wordt haalbaar geacht (passiviteit)
¡ Probleem is AFH. van Onveranderbare aspecten.
¡ Eén van de betrokken partijen is het niet eens met de doelbepaling
¡ Cliënt vindt doelstellingen irrelevant, triviaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

PLANNEN VAN INTERVENTIES: INDICATIESTELLING

A

= Bepalen van de meest geschikte behandeling
̶ Enerzijds nagaan vanuit expertperspectief:
̶ Evidence based
̶ Individuele diagnostiek: Baseren op FA en BA
̶ Anderzijds rekening houden met cliëntperspectief:
̶ Slaagkans
̶ Contra-indicaties
̶ Informeren over mogelijkheden en beperkingen
interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

INTERVENTIES OP NIVEAU CSUCS/UCR: EXPOSURE

A

DEFINITIE
̶ De cl GELEIDLEIJK of INEENS BLOOTSTELLEN aan de gevreesde / fobische situatie
̶ De gevreesde CS, NIET de UCS
̶ Het DOELis het VERBREKEN van CS – UCS/UCR KOPPELING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

THEORETISCHE ACHTERGROND.

A
  1. EXPOSURE = HABITUATIE
    ̶ Angstverloop bij blootstelling neemt af, analoog aan fysiologische habituatie

MAAR! Oorspronkelijke CS – UCS associatie BLIJFT BEWAARD !!!!!!!!!!!!!!!!!!!
1. SPONTAAN herstel
2. Verandering van context
3. Reinstatement
̶ Bovendien: ANGSTREDUCTIE tijdens de EXPOSURE = NIET PREDIFICTIEF VOOR LT RESULTATEN.

  1. EXPOSURE = EXTINCTIE.
    Exctinctie = AANBIEDEN van de CS zonder dat de UCS erop volgt
    ̶ Niet zomaar het gewennen aan de CS, maar het leren van iets nieuw = afleren associatie tussen CS en UCS

EMO VERWERKING: Niet alleen de processen BINNEN één exposure sessie zijn van
belang, maar ook de processen TUSSEN verschillende exposure sessies
̶ Tussen de exposure sessies vindt er ook (COG. VERWERKING)
verwerking plaats, waarbij de CS een NIEUWEbetekenis verwerft
̶ CORRECTIVE LEARNING: de CS krijgt een MINDER BEDREIGENDE BETEKENIS = HERINTERPRETATIE cfr. cognitieve visie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. INHIBITOIR LEREN
A

Er is COMPETITIE tussen ̶EXCITATOIR en INHIBITOIR leren

Angstnetwerk in ons GEHEUGEN
̶ STIMULUSkenmerken (bv. Beelden of zintuiglijke eigenschappen)
̶ BETEKENISkenmerken (cognities)
̶ RESPONS kenmerken (EMOreacties als gedragingen)

DOEL EXPOSURE: UITBREIDING van het angstnetwerk over de VERSCHILLENDE NIVEAUS
̶ STIMULUSkenmerken: ‘slechts enkele spinnen zijn gevaarlijk’
̶ De CONTEXT: ook een spin in het donker is niet gevaarlijk
̶ De VERWACHTING: spinnen komen niet naar me toe (sequentieel verband)
̶ Je EIGEN RESPONS: ik kan kalm blijven, ik kan het aan, …
̶ UCS / UCR: deze ramp is geen ramp, maar een ongemak
̶ COMPETITIE van REPRESENTATIE I-H GEHEUGEN -> nieuwe associaties toegankelijker maken (hoe meer corrigerende ervaringen, hoe sterker de nieuwe associaties
̶ MAAR! HOE LANGER, HOE MOEILIJKER TOEGANKELIJK NIEUWE infoRMATIE > dus ook OEFENEN op LT!!!!!!!!!!!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

INHIBITOIR LEREN EXPOSURE

3 kernprincipes

A

Inhibitoir leren is FRAGIEL, dus exposure zo opzetten dat deze VORM VAN LEREN ZEER KRACHTIG̶

3 KERN PRINCIPES: INDIVIDUEEL BEPAALD VOOR ELKE CL

  1. WAT moet de persoon LEREN?
  2. HOEdat MAXIMALISEREN tijdens exposure?
  3. De REDUCTIE ANGST TIJDENS EXPOSURE = NIET PER SÉ LEERPROCES.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

MAXIMALISEREN VAN INHIBITOIR LEREN

A
  1. Disconfirmeren van verwachtingen: mbt frequentie en intensiteit UCS -> HOE GROTER HOE BETER. (Wat moet de client leren).

DUS: CLIENT: UCS LEREN DEFINIEREN. ̶ Er moet AANDACHT zowel CS als non-UCS
EXPOSURE OBV verWACHTINGEN!!! NIET ANGSTNIVEAU.
VERWACHTINGEN in COG. therapie NIET BEHANDELEN , hoe groter MISMATCH -> EFFECT
POSTEXPOSURE als GEHEUGENCONSOLIDATIE.

  1. DEEPENED EXTINCTION
    Meerdere CS’sen worden EERST APART gepresenteerd in exposure, DAARNA SAMEN.
    ̶ Reduceert SPONTAAN HERSTEL + REINSTATEMENT.
    ̶ Let wel: de CS’sen MOETEN VERWIJZEN NAAR ZELFDE UCS
  2. OCCASIONAL REINFORCED EXPOSURE
    BEKRACHTIGDE EXTINCTIE = wanneer op de CS toch de UCS volgt
    ̶ OM VERWACHTING UCS HOOG BLIJVEN HOUDEN.
    ̶ NIET ALTIJD ETHISCH
    ̶ Bv. Sociale angst: HERVAL komt snel na toch een situatie van AFW. NEGATIEVE EVALUATIE
    ̶ inbouwen in therapie: SHAME ATTACK
    ̶ Bv. Paniekstoornis: opzettelijk uitlokken van een paniekaanval
  3. REMOVAL SAFETY SIGNALS
    Bv. Een andere persoon, een gsm, medicatie, water,
    etc.
    ̶ REDUCEREN ANGST KT, NIET AANWEZIG: MEER ANGST.
    ̶ INTERFEREREN met de CS- nonUCS associatie
    ̶ onmiddellijk wegnemen vs. Gradueel wegnemen
  4. VARIABILITY (ad random aanbieding)
    ̶ CS variabiliteit VERHOOGT de kans dat NIEUW GELEERD MATERIAAL OPGESLAGEN WORDT.
    ̶ variabele aanbieding van CS (bijna at random, niet één voor één van
    hoog naar laag op de angsthiërarchie)
    ̶ VARIABELE duur van EXPOSURE
    ̶ VARIABLE TIJD exposure sessie geeft respons dan niet-variabele
    lange sessies
    ̶ LET WEL!
    ̶ HOGE ANGST + FYSIEKE AROUSAL op KT, maar HOGERE EFFECTEN LT
    ̶ Begin met gemakkelijke S om treatment adherence te bevorderen
  5. RETRIEVAL CUES
    Retrieval cues zijn niet hetzelfde als veiligheidssignalen
    ̶ Zijn OCASSION SETTER: GEVEN CS-non UCS aangeven, zijn NIET DIRECT geassocieerd met het niet-optreden
    van de UCS
    ̶ Bv. Het kantoor van de therapeut, maar benzo’s zijn dan weer veiligheidssignalen
    ̶ Cues MEENEMEN die hen herinneren aan wat ze geleerd hebben tijdens exposure
7. MULTIPLE CONTEXTS
Gezien de beperkte generalisatiie van exposure, altijd
exposure doen in meerdere contexten
̶ binnen therapieruimte
̶Oefeningen thuis (huiswerkopdrachten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

TOEPASSINGSVORMEN EXPOSURE.

A
  1. In vivo / in vitro
  2. Responspreventie
  3. Graduele exposure vs Flooding
  4. Systematische desensitisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

EXPOSURE.

A

IN VIVO VS. IN VITRO̶

In VIVO: geleidelijke BLOOTSTELLING aan de FOBISCHE SITUATIE: CS
In VITRO: het BLOOTSTELLING aan de CS op VERBEELDINGSNIVEAU (imaginaire
exposure)
̶
Door deze vorm van BLOOTSTELLING kunnen eveneens nieuwe associaties aangeleerd worden. Vaak ENIGE MOGELIJKHEID, PTSD
̶ MET FOTO/VIDEO/GELUIDSOPNAMES.

In VIVO > VITRO EFFECTIEVER.
VITRO SOMS MOEILIJK ANGSTNETWERK volledig te activeren / beeld op te roepen
(Wolitzky-Taylor et al., 2008)
̶
Mensen met OCD die de neiging hebben om tijdens de in vivo exposure
de confrontatie met de gevreesde catastrofes te vermijden zullen baat
hebben bij een COMBINATIEvan in vivo en verbeeldingsniveau procedures
(Riggs & Foa, 1993)

VS. IN VIRTUAL REALITY
̶ Lijkt even effectief te zijn als vivo
exposure (Bouchard et al, 2011)
̶ ‘immersiveness’
̶ Hoe groter, hoe meer kans om angstnetwerk te activeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

RESPONSPREVENTIE

̶

A

RESPONSPREVENTIE
Bv Dwang
̶ Niet uitvoeren van actief vermijdingsgedrag (op
niveau R)
̶ Bv niet wassen van handen na aanraking vuil
̶ Nalaten van operant gedrag dat bekrachtigd
wordt door het uitblijven/verdwijnen van een
negatieve consequent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

GRADUELE EXPOSURE VS FLOODING

A

Flooding -> meer angst. Maar zelfde effecten.

̶ Met angsthiërarchie
̶ Hiërarchie volgens verwachting
̶Flooding: Geen gradatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

CONTRACONDITIONERING

A

Exposure combineren met een tegengestelde CS oproepen oorspronkelijke CR.

Historisch: ontstaan uit Systematische Desensitisatie
(Wolpe, 1958)
̶ Reciproke inhibitie
̶ Als men een respons die antagonistisch is aan angst kan doen voorkomen in de aanwezigheid van angstuitlokkende stimuli (CS) zal de associatie tussen deze stimuli en de angstresponsen afgezwakt worden

ONVERENIGBAARHEID UCS/CR
̶ Spierontspanning (de eigenlijke SD):
combinatie van relaxatie en exposure
̶ Aangename fantasieën (emotive
imagery)
̶ Humor (rond gevreesde situatie)
̶ Assertieve responsen (assertieve
training)

Empirisch onderzoek heeft aangetoond dat componenten zoals RELAXATIE = OVERBODIG?
! ECHTER
̶ Deze ELEMENTEN kunnen mogelijk wel BIJDRAGEN SUCCES BEHANDELING PATIENT. om diverse redenen̶ Bv. DRAAGKRACHT +

EXPOSURE = CONTRACONDITIONERING?
Een ONVERENIGBARE RESPONS
̶ Cfr. Roller coaster:
̶ Geen angstvallige controle maar zich laten gaan: actietendens VERGROTEN. TOENADERING ZOEKEN.
̶ Blootstelling aan risico’s ZONDER CONTROLE.
̶ Vermijding en ontsnapping opgeven
̶ Enkel dan kan de angst uitdoven
̶ Aanleren van NIEUWE AUTOMATISMEN.
̶ Ortiënteringsresponsset versus defensieve
responsset

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

EXposure CONCREET.

A

PSYCHO-EDUCATIE.
Informeren en motiveren
̶ Wat is angst: functioneel mechanisme
̶ Angststructuur: stimulusinfo, betekenisinfo, responsinfo
̶ Angst blijft bestaan door vermijding
̶ Planning op basis van functieanalyse
̶ Wat zijn de exitatorische prikkels?
̶ In welke context?
̶ Essentiële stimuli?
̶ Inhibitorische stimuli / veiligheidssignalen?
̶ UCS-UCR representatie: snel, walgelijk, gevaarlijk?
̶ In kaart brengen van ontsnapping en vermijding

Behandeldoelen afspreken
̶ Rationale uitleggen
̶ Scripts maken, angst / verwachtingshiërarchie opstellen
̶ Angstthermometer: 0-10 angstniveau/emotionele respons
̶ Of geloofwaardigheid VAS schaal
̶ Voor, tijdens en na de exposure scoren
̶ Deze scores bespreken, ervaring bespreken
̶ Exposure meegeven als huiswerk/gedragsexperiment
̶ Indien nodig mag de cliënt even ontsnappen, op voorwaarde dat de
exposure meteen daarna wordt voortgezet

Single session exposure (sessies van 2 à 3 uur) (Zlomke &
Davis, 2008)
̶ Nadien oefenen:
̶ Eerst dagelijks
̶ Vervolgens meer verspreid
̶ Met of zonder therapeut
‒ Note: begeleide internettherapie lijkt even effectief te zijn
voor een specifieke fobie als face-to-face therapie
(Cuijpers et al, 2010)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

VEILIGHEIDSGEDRAG EN EXPOSURE

A

Veiligheidsgedrag wordt afgeraden tijdens exposure:
̶ Vorm van vermijding
̶ Vermindering van angstgevoelens wordt toegeschreven aan veiligheidsgedrag > er wordt
niets nieuws geleerd (Salkovskis, 1991)
̶ Vermijden, ontsnappen – maar ook subtiel (bv. Kalmeringsmiddelen meenemen, wegkijken,
zz proberen rustig te houden, zz afleiden, etc.)
̶ Sommige studies vinden minder angstreductie door gebruik veiligheidssignalen (Powers,
Smith & Telch, 2004), andere vinden geen verschil (Sy et al. 2011)
̶ Het maakt niet uit of cl voortijdig exposure sessie verlaat als de angst nog te hoog is of als
deze al gezakt is (Rachmann, Craske, et al, 1986)
‒ Het gaat niet o het angstniveau, maar om het corrigeren van verwachtingen!
‒ Wanneer cls de mogelijkheid krijgen om veiligheidsgedrag te stellen, doen ze het minder
> Mogelijkheid tot veiligheidsgedrag geeft gevoel van controle

Vanuit visie geheugen:
̶ Indien het stellen van veiligheidsgedrag wel leidt tot het
ervaren van corrigerende informatie, kan het gunstig zijn
̶ Afleiding van de angst bij spinnen door aantal poten te tellen
̶ Afleiden / wegkijken van braaksel geeft gevoel van controle
̶ Het bij zich dragen van een gsm geeft het idee dat men toch
iemand kan bereiken indien er iets fout gaat
=> Wordt er iets nieuw geleerd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

AANDACHTSPUNTEN

A

GENERALISATIE & CONTEXT
̶ Inhibitoire conditionering is CONTEXTGEVOELIG
̶ Dus: exposure in verschillende contexten via opdrachten
(Shiban,Pauli & Muhlberger, 2013)
̶ Er wordt een nieuwe betekenis BIJGELEERD, de “OUDE” betekenis wordt NIET VERANDERD (Bouton, 1988, 2004)
̶ In de oude context (bv. depressie) kan de “oude” betekenis dus opnieuw geactiveerd worden (Van den Bergh et. al,
1989)

SEQUENTIEEL VS REFERENTIEEL
̶Exposure zeker gebruiken bij duidelijk sequentiële relatie: als de patiënt verwacht dat de ramp (UCS)
onmiddellijk zal gebeuren bij aanraking met de CS
̶Bij heel wat sequentiële relaties zijn er ook
achterliggende referentiële!
̶Belang van integratie leergeschiedenis

REFERENTIËLE RELATIES
̶ Exposure kan echter ook gebruikt worden bij referentiële relaties
̶ Referentiële relatie: Trauma, PTSD: er moet anders worden OMGEGAAN met
de REPRESENTATIES, of TRAUMATISCHE HERINNERINGEN.
̶ Bij referentiële relaties kunnen PSYCHODRAMA technieken mogelijk een
zinvolle aanvulling bij de exposure zijn om representaties te herkaderen:
Toevoegen nieuwe incompatibele informatie
̶ PTSD: OOK een expliciete sequentiële relatie mogelijk
̶ Patiënten vermijden het denken aan het trauma: dit is dan de CS
̶ De UCS kan dan bijvoorbeeld zijn: gek worden van angst
̶ Dus moet er BLOOTGESTELD worden aan de HERINNERINGEN (Arntz, 1995)

BLOOTSTELLING AAN ALLLEEEEEEEE ELEMENTEN VAN DE
REPRESENTATIE
̶ Aan zoveel mogelijk elementen van de representatie
̶ (volledige emotie oproepen)
̶ Stimulusinfo, responsinfo en betekenisinfo
̶ Veranderen van actietendens die aanzet tot vluchten en vermijden
̶ De REPSONSTENDENS is voor de patiënt NUTTELOOS maar wordt nog WEL GEACTIVEERD (bv. arousal via “fight or flight” reactie)
̶ Activeren van de emotie
̶ Script maken, visueel, geuren, geluiden…
̶ Ook in vivo garandeert geen volledige blootstelling
̶ Een enkelvoudige fobie kan met heel wat dieperliggende
betekenissen gepaard gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

COGNITIEVE PSYCHOLOGIE

A

Mens = informatie verwerkend wezen
̶Brein reageert op stimuli
̶Geeft ook (selectief) AANDACHT BEPAALDE STIMULI.
̶ INTERPRETATIE stimuli
̶SLAAT INFO OP I/H GEHEUGEN.
̶ Door die CYCLUS -> COGN. SCHEMA’S.
‒ Kennis over de persoon ZELF, over de WERELD en INTERACTIE PERSOON- BUITENWERELD.

BASISAANNAME
̶ De INTERPRETATIE die iemand geeft aan een GEBEURTENIS, bepaalt hoe hij/zij zich voelt en
gedraagt
̶ GEDACHTEN/ GEVOELENS ZIJN APART.
‒ Gevoelens zijn INNERLIJKE BELEVINGEN V EMOTEIS.
‒ worden niet in twijfel getrokken, worden
NIET UITGEDAAGD Wel de GEDACHTEN aan de grondslag (Leahy, 2003)

GEDACHTEN AFLEIDEN UIT COG. SCHEMA. Netwerk info over: zelf (mastery ZB), buitenwereld (kennis) hond, relatie m/d buitenwereld (kennis relatie hond)

SCHEMA’S -> PP
̶ Bv. Angstige aanleg > vorming cognitief schema rond CONTROLEVERLIES
̶ Bv. Sombere tendens > cognitieve schema’s die de FOCUS op het NEGATIEVE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

ASSUMPTIES: SCHEMA’S (BASISASSUMPTIES/INTERMEDIARE ASSUPMTIES).

A

̶ Aannamen van de werkelijkheid (Bögels & Van Oppen, 2011)
1. BASALE ASSUMPTIES: over het zelf, de anderen en de wereld
‒ Ik ben onveilig
2. VW. ASSUMPTIES assumpties: als … dan …
‒ ALS ik iemand aanspreek, DAN die mij uitlachen
verantwoordelijk
3. INSTRUMENTELE ASSUMPTIES: leefregels
‒ Ik moet altijd alles controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

NEGATIEVE ZELFSCHEMA’S

A

̶ Het begrip schema: Relatief stabiele kennisstructuren die de kennis van een persoon over zichzelf en de wereld representeren
̶ Vormen de BASIS voor het INTERPRETEREN van situaties
̶ Representaties in het GEHEUGEN over het zelf , een soort MENTALE FILTER: SELECTIE/INTERPRETATIE/HERINNERING

Negatieve zelfschema’s ontstaan in de kindertijd?
KWETSBAARHEIDSMARKER

KERNSCHEMA’S
̶ Kerngedachten / schema’s
̶ Vroege ervaringen
̶ Interacties met belangrijke anderen
̶ Confrontatie met bepaalde gebeurtenissen

̶ Schema ACTIVATIE: stuurt AANDACHT + INTERPRETATIE en interpretatie en VERSTERKT HET SCHEMA.
̶ PHSTOORNISSEN: zijn aanpassingsstrategieën die ontwikkeld werden om om te gaan met schema’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

HOT COGNITION VS COLD COGNITIONS.

A

HOT COGNITIONS: VEEL geloofwaardigheid GEDACHTE -> GEVOEL. - emotioneel.

  1. Wanneer ze sterke EMOTIES UITLOKT. De gedachte dient intense emoties uit te lokken
  2. Wanneer ze GERALTEERD is AAN een specifieke SPECIFIEKE SITUATIEDe gedachte dient de emotionele reactie op een specifieke situatie te verklaren
  3. Wanneer ze testbaar is

COLD COGNITIONS: WEINIG geloofwaardigheid: ALTERNATIEVE GEDACHTEN -> GEVOEL. - rationeel.

RETRIEVAL COMPETITION (BREWIN, 2006)
̶ Cognitieve representaties niet ‘uitgeveegd’ of veranderd in ons geheugen, wel aanmaak en opslag van NIEUWE representaties
̶ dus er komt een COMPETITIE in het geheugen om welke representatie wordt geactiveerd
̶ ALLEEN: hot cognitions: zeer frequent geactiveerd en zeer salient
̶ DUS: in therapie mogelijk maken dat COLD COGNITIONS > COMPETITIE THERAPIE!!!!!!!!!
‒ Frequent in te oefenen
‒ Salient maken
‒ Specifiek maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

HOE WERKZAAM IS COGNITIEVE UITDAGING?

LONGMORE & WORRELL, 2006

A

̶ Is directe expliciete uitdaging een noodzakelijk en/of voldoende component van CBT?
̶ Cognitie = multi-level proces
̶ niet alle geheugen systemen zijn open voor introspectie
̶ multipele systemen houden in dat er multipele (zelf)
representaties zijn
̶ Dus enkel focussen op expliciete en directe uitdaging van
cognities is NIET VOLDOENDE.
̶ Ook focus op GEDRAGSVERANDERING en INFORMATIE VERWERKINGSPROCESSEN (zie toekomstige
ontwikkelingen)

40
Q

DENKFOUTEN

A

RIGIDITEIT: Automatische gedachten en assumpties worden vaak gekenmerkt door een zekere rigiditeit en extreme kenmerken. => Kunnen gezien worden als een aantal denkfouten

Alles of niets denken: het is het één of het ander, er bestaat niets daartussen
Rampdenken: Er wordt aangenomen dat er meteen het catastrofale zal gebeuren
(Over)generaliseren: te algemene, ongenuanceerde, absolute waarheden: nooit, altijd, iedereen of niemand
Selectief waarnemen: er is aandacht voor één detail, waar vervolgens alle aandacht en alle gedachten naar uitgaan
Negatief denken: neutrale of zelfs positieve gebeurtenissen worden negatief uitgelegd
Emotioneel redeneren: emoties worden als waarheid aangenomen
Gedachtelezen: de gedachten van anderen worden ingevuld
Het gebruik van moeten: wensen en verlangens worden tot een dictaat gemaakt, terwijl er maar weinig zaken echt moeten
̶ De neiging tot zelfveroordeling: gedrag wordt gekoppeld aan een motie van afkeuring ten aanzien van jezelf

41
Q

COGNITIEVE THERAPIE: ALGEMEEN

A

INDIV. COG. CONCEPTUALISATIE.
THERAPEUTISCHE RELATIE
̶ COLLAB en ACTIEVE PARTICIPATIE EDUCATIEF. LEER cliënt EIGEN THERAPEUT ZIJN. (GEDACHTEN).

VORMGEVING:
HEDEN, GELIMITEERD IN TIJD, DOELGERICHT + OPLOSSING, VERSCHILLENDE TECHNIEKEN: SOCRATES DIALOOG, …

STRUCTUUR VAN EEN SESSIE
1. Aandacht voor THERAPEUTISCHE RELATIE 
2. Aandacht voor de STEMMING van de cl, SYMPTOMEN en ERVARINGEN van de VOORBIJE PERIODE
3. Huiswerk BESPREKEN
4. Agenda
1. Voor het probleem dewelke dient aangepakt te worden:
‒ Hoe ziet het probleem eruit?
‒ Cognitieve conceptualisatie:
– Gedachten
– Gevoelens
– Gedrag
2. Aanpak
‒ Probleem oplossen
‒ Gedachten evalueren
‒ …
3. Huiswerk bespreken
42
Q

HUISWERK

A

Centraal onderdeel van CBT
̶ Doel: COGNITIEVE VERANDERING EN GEDRAGSVERANDERING zo UITGEBREID MAKEN I/H LEVEN V/D CLIENT.

 Doel:̶ GEGEVENS VERZAMELEN
̶ Meer KENNIS OPDOEN 
̶ GEDACHTEN en OVERTUIGEN TOETSEN
̶ COGNITIEVE TECHNIEKEN OEFENEN
̶ NIEUW GEDRAG EXPERIMENTEREN
MAATWERK
Geen vaste FORMULE. 
̶ Worden GEZAMELIJK GEFORMULEERD 
̶ Sluiten aan bij de inhoud en doelen van een sessie
̶ Rekening houdend met
‒ INVID. KENMERKEN CL.
– LEES/ SCHRIJFVAARDIGHEID
– MOTIVATIE
– Bereidwilligheid voor huiswerk
– Cognitief functioneren
– Praktische beperkingen (tijd)
DOORLOPENDE HUISWERKOPDRACHTEN
̶Activerende huiswerkopdrachten (gedragsactivatie)
̶ Registreren van automatische gedachten
̶Bibliotherapie
̶Stilstaan bij de vorige sessie
̶Voorbereiding op de volgende sessie

AANVULLENDE OPDRACHTEN
̶Specifieke opdrachten die aansluiten bij de sessie of
de doelen van een sessie

BEVORDEREN VAN SUCCESVOLLE
UITVOERING VAN HUISWERKOPDRACHTEN
̶ MAATWERK: stem HW af opde cliënt, maak eerder te makkelijk
dan te moeilijk
̶ Leg uit WAAROM en HOE HW kan helpen
̶ Stel de opdrachten SAMEN OPSTELLEN, vraag naar INBRENG? INSTEMMING?
̶ BEGIN, indien mogelijk, tijdens de sessie reeds MET HW.
̶ Bedenk GEHEUGENSTEUNTJES
̶ ANTICIPEER op MOEILIJKHEDEN
̶ Bereid de cl voor op eventuele negatieve resultaten

43
Q

WELK NIVEAU VAN GEDACHTEN DIENT BEWERKT TE WORDEN? (PADESKY)

A

Automatische gedachten, intermediaire assumpties en kerngedachten zijn MET ELKAAR GEASSOCIEERD
̶ Bv. Men heeft het niet goed met me voor > als ik anderen dichtbij laat komen, dan zullen ze me kwetsen > mensen zijn niet te vertrouwen

̶ Intense emotie > reflectief voor ACTIVATIE KERNGEDACHTE
̶ Zijn BELANGRIJK om aan te pakken, MAAR MOEILIJK
̶ DUURT LANGER om te veranderen (Padesky, 1994)

̶ Het is aangeraden om te FOCUS om AUTOMATISCHE GEDACHTEN en INTERMEDIARE ASSUMPTIES.
̶ Deze zijn MAKKELIJK TE WEERLEGGEN. ̶
LEIDEN SNELLER tot VERBETERING in STEMMING
̶ Op LANGE TERMIJN -> VERANDERING IN KERNGEDACHTEN.

̶ Wanneer het doel GEDRAGSVERANDERING? -> ALS-DAN (INTERMEDIARE ASSUMPTIES) = aangrijspunt.
̶ Zijn de basis voor gedargspatronen
̶ Bv. “Als ik de drang voel om te gebruiken, zal ik niet kunnen weerstaan”

Kerngedachten?
Stemming beter -> kerngedachten niet weg.
̶ Bv. Bij mensen met chronische depressie, of persoonlijkheidsproblematiek
̶ Voor dergelijke cliënten kan het belangrijk zijn om POSITIEVE KERNOVERTUIGINGEN TE IDENTIFICEREN EN OP TE BOUWEN EN TE VERSTEREKEN.
̶ Is typisch GEMAKKELIJK wanneer MENSEN in een POSITIEVE / NEUTRALE STEMMING ZIJN -> dus zijn vaak niet het eerste aangrijpingspunt wanneer stemming nog zeer negatief is

44
Q

DENTIFICEREN VAN GEDACHTEN, ASSUMPTIES EN SCHEMA’S

A

AUTOMATISCHE GEDACHTEN: Gedachtenstroom die parallel lopen aan een meer manifeste gedachtenstroom (Beck,
1964)
̶ Zijn zeer KORT
̶ Lijken SPONTAANin ons op te komen; we zijn ons meestal MEER BEWUST VAN GEVOEL DAN GEDACHTEN.
̶ Zijn VOORSPELBAAR als we de ONDERLIGGENDE OPVATTING.
̶ Kunnen zich VERBAAL MANIFESTEREN, maar ook als BEELD of een COMBINATIE VAN BEIDEN.
̶ Mensen met psychische problemen kunnen hun automatische gedachten MINDER GEMAKKELIJK EVALUEREN.
̶ Nemen GEDACHGTEN ZIJN WAAR.
̶ Dysfunctionele automatische gedachten: zijn vrijwel altijd negatief

AUTMOATISCHE GEDACHTEN geëvalueerd worden op GELDIGHEID en BRUIKBAARHEID!
̶ DUS: eerst identificeren > dan evalueren
Þ POSITIEVE VERANDERING IN GEVOELENS
Þ GEDRAGSVERANDERING, of meer adequaat omgaan met gevoelens

Cliënt BEWUST MAKEN maken van AUTO GEDACHTEN wanneer de cliënt in sessie van STEMMING VERANDERT.
̶ naar aanleiding van een specifieke situatie ̶ “ WAT GING ER DOOR JE HOOFD? “
̶ imaginair
̶ in rollenspel

45
Q

OPSPOREN AUTOMATISCHE GEDACHTEN

A

NEERWAARTSE PIJL TECHNIEK
̶Wanneer je als T niet zo goed begrijpt, waarom CL zo emotioneel reageert op een automatische gedachte
̶Bv. CL reageert emotioneel wanneer hij denkt “mensen zien aan me dat ik uit Antwerpen kom”
ØNegatieve opvatting, negatief kernschema?
ØManier om achter achterliggende angsten te komen, waarvan cls zich misschien onbewust zijn

VAN AUTOMATISCH -> INTERMEDIARE. ALS DAT WAAR ZOU ZIJN WAT ZOU DAT DAN.

THOUGHT RECORDS/ HUISWERK.
Wanneer cls moeite hebben om hun automatische gedachten te identificeren, dient er geoefend te worden.

BIJHOUDEN VAN STEMMING
̶Wanneer cliënten hun STEMMING - GEDACHTEN (????) gaan bijhouden, valt het ook soms ook op dat hun stemming/emoties niet passen bij de situatie

46
Q

EVALUEREN VAN AUTOMATISCHE GEDACHTEN, ASSUMPTIES EN KERNSCHEMA’S

A

SOCRATISCHE DIALOOG
̶ UITDAGEN NEGATIEVE GEDACHTEN + OVERTUIGINGEN.ZONDER OVERREDING.
̶ Via geïnteresseerde, OPEN VRAGEN de cliënt ZELF INZICHT
̶ GEZAMELIJK EXPLOREREN en bekijken VANUIT ANDER PERSPECTIEF
̶ Stel uzelf af en toe de vraag: ‘Wie is er nu aan het werk? Wie is er het hardst aan het nadenken?’
̶ Als het antwoord hierop niet de cliënt is, pas de vraagstijl aan zodat u weer Socratisch interviewt.
̶ De Socratische dialoog is naast een techniek dus ook een THERAPEUTISCHE ATTITUDE. .
̶ Zeker voor CLS met GEBREKKIG ZIEKTE INZICHT.

COLUMBO TECHNIEK
̶STEL JE OP ALS BESCHEIDEN EN ONWETENDE LEEK.

ADVOCAAT VAN DE DUIVEL
̶ DOOR ROLLENSPEL, T stelt voor de CL te ondervragen alsof hij de ADVOCAAT V/D DUIVEL argument te ONDERMIJNEN EN WEERLEGGEN.
̶ Gebruik rolwisseling en perspectiefwisseling om de cliënt op andere manieren naar onderwerpen te laten kijken.

METEN MET TWEE MATEN
̶ Gebruik het CONSTRAST MET ANDEREN om ONREDELIJKE MAATSTAVEN voor de cliënt zelf OP te SPOREN.
̶ Mensen hanteren vaak voor ZZ: HOGE EISEN/STRENG/ONREDELIJK; ANDER: heel mild. Goede vriendin: wat zou je zeggen.

INFORMATIE OPZOEKEN / NAVRAGEN
̶ Wanneer het niet duidelijk is hoe een gedachten zich verhoudt door de realiteit ØINWINNEN OBJECTIEVE INFORMATIE.

INFORMATIE OPZOEKEN / NAVRAGEN
̶ INFO VRAGEN AAN ANDEREN. bv. Over hardnekkige overtuigingen van eigen functioneren

KANSBEREKENING
̶ Wanneer de cl de KANS op NEGATIEVE GEBEURTENISSEN OVERSCHAT.
̶ Doel is de CLIENT DENKEN, NUANCE, INZICHT TE VERGROTEN.
̶ Matig inzicht dat er aan veel voorwaarden moet voldaan worden wil de gebeurtenis daadwerkelijk optreden
̶ Intermediaire assumpties: als … dan…

TAARTPUNTTECHNIEK
̶ Doel: na een GEBEURTENIS RUSTNIG NADENKEN nadenken over MOGELIJKE GENUANCEERDE ALTERNATIEVE VERKLARINGEN.
̶ Na oefening: cl zal het steeds sneller kunnen > LEREN NEGATIEVE CONCLUSIES TE CORRIGEREN/VERVANGEN.
̶ Procedure:
̶ Stel aan de cliënt voor om te denken dat IEMAND ANDERS IN SITUATIE.
̶ Bedenk SAMEN MET CLIENT. ALTERNATIEVE VERKLARINGEN voor die situatie.
̶ VRAAG de cliënt in WELK PERCENTAGE BEDACHTE VERKLARING TOEPASSING BIJ CLIENT.

Laat cliënten als huiswerk ZELF OEFENEN - NAVRAAG ANDEREN. » BENADRUK het belang van een SECUNDAIRE BETEKENISGEVING. ‘STOP EN DENK’ is voor veel cliënten een NUTTIG DEVIES.

KOSTEN BATEN ANALYSE
̶ KOSTENBATENANALYSE wordt gebruikt om de EFFECTEN VAN GEDRAG ONDERZOEKEN.
̶ onderzoeken van het NUT van beveiligings- en VERMIJDINGSGEDRAGINGEN + COPINGSTRATEGIEN
KT-LT
Kan ook gebruikt worden om de NEGATIEVE en POSITIEVE CONSEQUENTIE OVERTUIGING ONDERZOEKEN.
̶ Motivationeel > van overtuiging te veranderen Ook onderzoeken van kosten / baten van alternatieve gedachten

BESPREEK UITKOMST:
̶ Als er meer NADELEN > VOORDELEN
‒ UITLEG; ONTSTAAN/VOORTBESTAAN BEVEILIGING + VERMIJDINGSGEDRAG/ DISFUNCTIONELE COPING.
̶ Als er meer VOORDELEN > NADELEN
‒ Benadruk dat voor de cliënt de BATEN blijkbaar OPWEGEN KOSTEN
‒ Onderzoek of er ALTERNATIEVE GEDRAGINGEN ZELFDE GEDRAG MINDER KOSTEN.
‒ Of bekijk of u de kosten kunt vergroten of de baten kunt verkleinen (denk aan motivationele gesprekstechnieken)
‒ Zijn die er niet. Bespreek dan dat de cliënt de kosten zal moeten dragen

Het gaat NIET OM DE VERHOUDINGom de verhouding van het aantal kosten en baten. Bepaalde voordelen of nadelen kunnen voor de cliënt ZWAARDER WEGEN.
̶ Cfr. Contingentie!!!
̶ Een kostenbaten analyse leent zich goed voor een vervolg waarin het nieuwe gedrag geoefend of uitgeprobeerd gaat worden. Bijvoorbeeld in een rollenspel of een gedragsexperiment

RECHTBANKTECHNIEK
̶ Doel: overtuigingen / negatieve gedachten onderzoeken en uitdagen
̶ Beschouw de GEDACHTEN als een PROCES TEGEN U
̶ De AANKLAGER BESCHULDIGT U (automatische negatieve gedachte)
̶ Rol van de VERDEDIGER > BEWIJSLAST WEERLEGGEN
‒ Als advocaat hoef je niet te geloven in de onschuld van de CL, maar je moet wel je werk doen (stevig pleidooi) > probeer de best mogelijke advocaat te zijn

47
Q

Gedragsexperiment: wanneer?

A

~IK weet het wel maar voel het niet. ~

Cold cognitions blijven cold > zijn niet doorleefd
Experiment: GGG/ TESTEN: ALS-DAN GEDACHTEN/ assumpties.
̶“als ik een verslag schrijf met een fout erin, dan wordt mijn baas erg boos”

DOEL gedragsexperiment:PROEFONDERVINDELIJK ONDERVINDEN ZIJN OPVATTINGEN WAAR?

NIET GEDRAGSVERANDERING ~ VERSCHILLEND VDGHDSTRAINING/ ACTIEPLAN.

Vaak OPVOLGING van COGNITIEVE UITDAGING

48
Q

9 STAPPEN GEDRAGSEXPERIMENT

A
  1. FORMULEER de oorspronkelijke DYSFUNCTIONELE GEDACHTE + bepaal
    de GELOOFWAARDIGHEID.
  2. ALTERNATIEVE OPVATTING, BEPAAL DE GELOOFWAARDIGHEID.
  3. Bedenk (SAMENmet de cl) een passend GEDRAGSEXPERIMENT (concreet)
  4. Laat cl zo precies mogelijk VOORSPELLEN WAT GEBEUREN INDIEN OORSPRONKELIJKE OPVATTING WAAR.
  5. Laat cl zo precies mogelijk VOORSPELLEN wat er zal GEBEUREN indien ALTERNATIEF
  6. Laat de cl het EXPERIMENT UITVOEREN
  7. Laat cl CONCREET BESCHRIJVEN V/H EXPERIMENTWie deed wat? Wat gebeurde er? Wat gebeurde er juist niet?
  8. Welke CONCLUSIE kan de cl trekken mbt de oorspronkelijke OPVATTING 1. en de OPVATTING 2.
  9. Wat heeft de cl GELEERD? uit het experiment
49
Q

INDIRECTE STRATGEGIEËN OM US/UR RELATIES TE VERANDEREN

A

COMET
GESTRUCTUREERDE SCHRIJFOPDRACHTEN
AANGRIJPINGSPUNT: AFSTAND NEMEN EN ACCEPTATIE

50
Q

INDIRECTE STRATGEGIEËN OM US/UR RELATIES TE VERANDEREN: COMET

A

Competitive Memory Training

verschillende COMET protocollen

  • INDIRECTE VERANDERING UCS/UCR REPRESENTATIES
  • Het VERMINDEREN van OVERBETROKKENHEID
  • kan ook ingezet worden als VAARDIGHEIDSTRAINING.
  • Verder bouwend op CONTRACONDICTIONERING
  • Brewin (2006): er kan maar 1 GEHEUGENREPRESENTATIE TEGELIJK ACTIEF.
  • VERSTERKEN GEHEUGENREPRESENTATIES ANDERE EMOTIONELE LADING > OORSPRONKELIJKE UCS/UCR.

1 CONCEPT kan VERSCHILLENDE BETEKENIS, VIA VERSCHILLENDE GH NETWERK ACTIVATIE;

Landweg ~ 6-WAY SNELWEG..

PRINCIPE v/ COMET
Een AANVANKELIJK EMOTIONEEL BELADEN GEHEUGENREPRESENTATIE ‘OVERRULED’ door
een INCOMPATIBLE GEHEUGENREPRESENTATIE
Incompatibele geheugenrepresentatie kan al gevormd zijn of moet nog gevormd worden

51
Q

CONTRACONDITIONERING VAN DE CS OF VAN DE UCS /UCR ~ COMET

A

Contraconditionering van de CS!

CS koppelen aan INCOMPATIBLE GEHEUGENREPRESENTATIES. (Bv. Spanje, bijzonder nare vakantie > denken aan een nieuwe
vakantie heractiveert nare herinneringen aan Spanje)
Wanneer denken aan Spanje: denken aan ANDERE POSITIEVE VAKANTIE ERVARINGEN.

Of: contraconditionering van deUCS/UCR wanneer de associaties te sterk zijn!!!!!!!!!!!
SPECIFIEKE ASPECTEN UCS/UCR gekoppeld aan prettige BEELDEN.

Een naar beeld > uitzoomen > vervangen door een positief beeld (Bv. Gevoel van machteloosheid > vervangen door gevoel van competentie). Daarna pas kopppelen aan “Spanje”

*oefenen.

UCS/UCR REPRESENTATIE - CONTRACONDITIONERING. INGEZET BIJ REFERENTIELE RELATIES (aanpassen van UCS/UCR representatie)

STIMULUS ASPECTEN (beelden, voorstellingen, horen van stimuli, gevoelssensaties) - IMAGINAIRE TECHNIEKEN (CAMERATECHNIEK, BEELD DOOR CAMERA/ UITZOOMEN/ KLEURVERANDERING,…./ ANDER EINDE SCHRIJVEN).

BETEKENIS (ideeën over jezelf, de ander en de wereld)

RESPONSASPECTEN: je klein voelen,machteloos, angstig, smerig, … IDENTIFICEREN VAN TEGENGEVOELENS KWETSBAARHEID ~ KRACHT. VERNEDERING ~ TROTS DMV VISUALITIES/HERINNERINGEN DMV INOEFENEN.

52
Q

COMET - Verandering zelfbeeld (indirect UCS/UCR).

A

Stap 1. Vaststellen uitspraken: ik ben.

Stap 2. Verduidelijken incompatible UCS/UCR relatie.
Gewenst ZB?
Gecorrigeerd ZB: negatieve ZB klopt niet.
Gecompenseerd ZB: negatieve aspecten wegen te zwaar.

Stap 3. Correctie ZB: Ga samen met de cl op zoek naar bewijzen voor een positief zelfbeeld
Compensatie ZB: Samen zoeken positieve aspecten ZB, vragen aan familie, MOET RATIONEEL MEE EENS ZIJN, maar nog niet te voelen.

Stap 4. BEWIJS VOOR POSITIEVE EIGENSCHAPPEN.
Leren oproepen + inoefenen: beeld, uitspraak, lichaamshouding, muziek, etc.

STAP 5
Leren om POSITIEF ZB OPROEPEN IN SITUATIES negatieve GETRIGGERD. s

53
Q

GESTRUCTUREERDE SCHRIJFOPDRACHTEN indirecte manier (UCS/UCR).

A

Bij REFERENTIEEL..

HEREVALUATIE VAN DE UCS / UCR
OORSPRONG van de UCS/UCR in het I/H VERLEDEN
Het VERLEDEN = ACTIEF IN HEDEN > uit zich in DISFUNCTIONELE GEDRAINGEN/ GEDRAG.

VERWERKING?

”verwerken” = WIJZIGENvan de betekenis van de UCS/UCR representatie
1. UITDOVING van de AVERSIEVE / nare CR, die opkomen wanneer er HERINNERINGEN GEBEURTENIS
2. COGNITIEVE HERSTRUCTURERING, NEGATIEVE ASPECTEN van de UCS / UCR
‒ UCS: beelden
‒ UCR: schaamte, afschuw, verdriet> anders tegen de gebeurtenissen aan te kijken
‒ ”het was niet mijn fout”

NEGATIEVE INVLOED van SCHOKKENDE GEBEURTENISSEN i/h verleden ~ NIET ENKEL ERNSTIG TRAUMA

Gestructureerd: bv. 3x per week, bv. 45 min
‒ Vermijding vs. begrenzing
ZELFDE PLAATS, TIJD - RUSTIGE OMGEVING, ZONDER GESTOORD TE WORDEN. ”brief aan”Ouder, partner, overleden dierbare, ex- werkgever, anonieme overvaller

“Rottevisbrief” (Hoogduin, 1980)
Enkel voor de cliënt, wordt niet opgestuurd
Opstel over schokkende gebeurtenis (in geval dat er geen pleger is)

̶Door (in detail) te SCHRIJVEN over PIJNLIJKE GEBEURTENISSEN/GEVOELENS -> vaak BELEVEN van INTENSE GEVOELENS.
> deze doven uit - EXTINCTION.
- Nadien werken aan HEREVALUEREN.
- Welke disfunctionele opvattingen heeft de cl over ZZ, de ANDER, de TOEKOMST, …
- Instructie om te schrijven over de IMPACT van de GEBEURTENISSEN op zijn ZB, over het beeld dat hij
heeft van anderen en voor het leven van de cl
- Schrijven over de VOOR – en NADELENvan de huidigezienswijze > COG. THERAPIE.

CONTRA: DEPRESSIE, NIET KUNNEN SCHRIJVEN, WEINIG ZVT, NIET KAN/WIL HERINNEREN DISSOCIATIE, INVLOED GEBEURTENISSEN UIT HET VERLEDEN WORDEN OVERSCHAT.
̶

54
Q

ACCEPTANCE & COMMITMENT THERAPIE `(HAYES, STROSAHL & WILSON; 1999)

A

In de Westerse cultuur: ‘HEALTHY NORMALITY’ dus psychologisch lijden = abnormaal ( ~30% bevolking psychologisch prob).
Binnen ACT: psychologische PROCESSEN zijn vaak DESTRUCTIEF ‘destructive normality

Doel van deze therapie GEEN SYMPTOOMREDUCTIE MAAR Aanvaarding -> symptoomreductie (= bijproduct).
LIJDEN = PIJN + VECHTEN TEGEN DE PIJN

EXPERIËNTIËLE VERMIJDING: In angststoornissen, depressie,
middelenmisbruik, … : STRATEGIEEN EMOTIES ONDER CONTROLE
KT WERKT, LANGETERMIJN NIET.

In therapie mensen komen om CONTROLE EMOTIES, bv. Minder DEP/ANGST. Niet verminderen GEVOEL ZELF, maar de IMPACT van GEVOELENS.

DMV:
‒ AANVAARDING van ongewenste persoonlijke ervaringen
‒ Het VERHOGEN van ‘COMMITMENT’ en GERICHTE ACTIE om dichter BIJ PERSOON WAARDEN.

55
Q

ACT: 6 KERNPUNTEN.

A
  1. ACCEPTATIE: leren omgaan met obstakels VOELEN: Ruimte maken voor VERVELENDE gevoelens
  2. HIER EN NU.Aandacht: Aandacht leren richten op het Nu (Hier en Nu).
  3. WAARDEN. Oriënteren: Stilstaan bij wat jij echt belangrijk vindt
  4. COMITTED ACTION Investeren in jezelf/
  5. SELF AS CONTEXT. Zelfbeeld: Op een andere manier naar jezelf kijken (Zelf als Context). TOEGEWIJD HANDELEN.
  6. DEFUSIE. Denken: Afstand nemen van moeilijke gedachten (Defusie).

TRANSDIAGNOSTISCH.

56
Q

INTERVENTIES CS & SD

A

STIMULUSCONTROLE CS-SD - ‘controleren’ van het voorkomen van de CS / SD - niks bijgeleerd.

Bij GEWOONTEGEDRAG:
̶ Het INTERVAL tussen de SD en het GEWOONTEGEDRAG VERGROTEN.
̶ Of het in ENKEL in een andere SITUATIE / TIJDSTIP te LATEN VOORKOMEN.
ØZELFCONTROLETECHNIEKEN.

Bv. Haartrekken (trichotillomanie): bij aandrang pas na 1 minuut, 3
minuten, … alcohol: om-en-om drinken

STIMULUSDIFFERENTIATIE

Onderscheid leren maken tussen verschillende soorten CS’sn of SD’s

slaapproblemen: Bed ENKEL KOPPELEN aan SLAPEN > dus enkel in bed gaan wanneer men slaperig is

57
Q

DOELEN VAN METINGEN (KORRELBOOM & TEN BROEKE, 2004)

A
  1. INFORMATIE INWINNEN (onderkennede en verklarende onderzoeksvragen – zie Assess CLP)
    - om de aard, ernst, frequentie van de problematiek te verhelderen en evalueren
  2. cl STIMULEREN om zich BEWUST te worden van zijn PROBLEMEN en voortdurend te WERKEN aan het OPLOSSEN ervan
    ̶ BEVORDEREN het verloop van de BEHANDELING
    ̶ Bewustwording is de eerste stap naar verandering (COLLABORATIVE EMPIRICISM)
58
Q

EFFECT VAN REGISTRATIE OP KLACHTEN/

REGISTRATIE ALS INTERVENTIE

A

Daling op KT: REACTIVITEIT(Craske & Tsao, 1999)
̶Soms heeft cl ook het wel het idee dat het PROBLEEM = TOEGENOMEN
> DOOR er stil bij te staan en er AANDACTaan te geven
> TOEGENOMEN BEWUSTZIJN

METINGEN ALS INTERVENTIE
Om een goed BEELD te krijgen tussen de VERSCHILLENDE CS’sen: REGISTRATIE OPDRACHTEN.
Cliënt: ‘het werk is altijd zo beladen, ik ben altijd gespannen

REGISTRATIE + BEZINNING
EERST REGISTRATIE. : weergave van het voorkomen van een probleem (klacht, omstandigheden, gevolgen)
̶ DAN BEZINNING.
̶ Hoe staat cl tegenover de klacht, omstandigheden, etc.
̶WAARDOOR? > BETEKENISVERLENING VERANDERD(cfr KC)
̶WAT had anders gekunnen? Wat had men anders of beter kunnen doen? > gedragsalternatieven (cfr OC)

59
Q

INTERVENTIE CS/SD GEDACHTERAPPORT - METING.

A
  1. Wat is precies de problematische situatie?
  2. Welk negatief gevoel heeft daarin een rol gespeeld?
  3. Welke automatische gedachten zijn
    medeverantwoordelijk voor die gevoelens?
    BANG: BELANGRIJK AUTOMATISCHE NEGATIEVE GEDACHTEN FORMULEREN.
    > in cognitieve therapie: formuleren van een
    realistische, evenwichtige alternatieve
    gedachte
60
Q

PSYCHO-EDUCATIE

A
̶Patiëntenvoorlichting
̶komen tot een gemeenschappelijke ziektetheorie
Diagnose
Mechanismen van klachten
Oorzakelijke / instandhoudende factoren 

Preventie
̶ Fusie educatie en psychotherapie

MENSENTAAL!!!!!!!
- Eenvoudige taal spreken
- Didactische vaardigheden Structureren, HH, AFBAKENEN IN TIJD, BOEIEND VERTELLEN,
Milner & Rolnick: vragen om toestemming (“is het goed als…”) + controleren wat cliënt ervan meeneemt

Therapeutische vdghdn. 
Lichaamstaal aflezen en erop inspelen
̶ Adequaat reageren op vragen
̶ Model staan, oefeningen meedoen
̶ Geruststellen door te normaliseren, betrokkenheid tonen

Toegankelijk maken:
̶ Gebruik metaforen, verhalen en geheugensteuntjes
̶ Cartoons, schema’s, …
̶ Ander casusmateriaal voorbeelden: herkenning

̶ Materiaal:
Opdracht om het onmiddellijk op jezelf toe te passen
̶ Zeer gestructureerd, veel herhaling, kaders met
kernuitspraken
̶ Terug verwijzen naar het materiaal tijdens vervolgsessies

61
Q

INTERVENTIE: CR

A

RELAXATIETECHNIEKEN
BELANGRIJKE plaats in de GEDRAGSTHERAPIE: als ONDERDEEL van SYSTEMATISCHE DESESNISATIE
̶ Maar ook als MOGELIJKHEID tot ZELFCONTROLE over AUTONOME REACTIES
=> Middel om ANGST en SPANNING te VERMINDEREN, m.n. de FYSIOLOGISCHE component

62
Q

EEN WERKMODEL VOOR EMOTIES: DRIEFACTOREN MODEL VAN ORLEMANS (BRINKMAN, 1993)

A

EMOTIE ->
1. FYSIOLOGISCHE REACTIE (RESPONDENT). ACTIVATIE. RECIPROCE INHIBITIE (WOLPE, 1958) SPIERONTSPANNING om een fysiologische basis te creëren (nml. Ontspanning) die als NIEUWE CR gekoppeld wordt AAN een CS.
̶Grijpt enkel in op de SPIERTONUS> VERLAGING daarvan zou andere elementen van relaxatierespons oproepen
(INVLOED OP COGNITIEVE/MOTORISCHE REACTIE.)

ACTIVATIE RESPONS CS -> FYSIOLOGISCHE REACTIES CR. ~ KOPPELEN AAN RELAXIE CR.

4 basis elementen:
1. Een RUSTIGE omgeving: uitschakeling van afleiding van buitenaf
2. Een COMFORTABLE HOUDING: om onegwenste spanning van spieren te vermijden
3. Een ‘object’ waarop men de gedachen kan richten: woord, klank, beeld, gevoel, gedachte, …
4. Een PASSIEVE GEESTEHOUDING: afstappen van logisch-extern-geörienteerde houding, niet beoordelend
BELANGRIJK PSYCHO-EDUCATIE ERBIJ GEVEN.

  1. COGNITIEVE REACTIE (COVERANT)
  2. MOTORISCHE REACTIE. (OPERANT)

Elk onderdeel kan aangrijpingspunt zijn om de emotie te veranderen

63
Q

verschillende relaxatie methoden (CR)

A

BUIKADEMHALING

PROGRESSIEVE RELAXATIE
Actieve methode, niet gebaseerd op suggestie
Breed inzetbaar want zelf onder controle
Als hoofdbehandeling: spanningshoofdpijn
Ontspanning door contrast spannen en
ontspannen spieren: aandacht hierop richten

AUTOGENE RELAXATIE
Passief
Suggestie (bv. Zwaartegevoel, drijven,...)
Visualisatie = vaardigheid
De rustige plek

KEUZE VAN DE ONTSPANNINGSMETHODE
Ontspannende activiteiten:
‘de plezierige activiteitenlijst’
Zie p.e. stress weerbaarheid gedragsactivatie

APPLIED TENSION TRAINING ~ ENKEL bloedfobie.
bloedfobie -> confrontatie -> flauwvallen
Andere fobieën -> confrontatie -> hartslagverhoging en toename bloeddruk
Flauwvallen (bloeddrukval)
DOEL: aanleren TEGENGAAN DALING BLOEDDRUK.

Techniek: HERHAALDELIJKE SPIERGROEPEN AANSPANNEN + allereerste TEKENEN BLOEDDRUKDALING HERKENNING.

64
Q

MINDFULLNESS.

A

Vorm van meditatie
̶ Maar het beoefenen van meditatie is GEEN THERAPIE , hoewel men tijdens meditatie wel tot psychologische inzichten kan komen
̶ NIEUWSGIERIGE AANDACHT: BEWUST, OPEN AANDACHT, ZONDER OORDEEL.
̶ Zonder (bevooroordeelde) reacties : ERKENNEN zoals het
AANDIENT, zonder je hiertegen te verzetten en zonder de ervaringen vast te willen
houden

bv. Gedachten komen en gaan, leren je er niet tegen te verzetten
̶ Aandacht voor eigen, FYSIEKE ERVARINGEN, GEVOELENS, STEMMING, GEDACHTEN.
̶
FORMELE EN INFORMELE OEFENINGEN
Formele oefening: het BEWUST OEFENEN van MINDFULNESS tijdens een BEPAALDE TIJD.
̶ MBCT en MBSR: vaste reeks van oefeningen
̶ LICHAAMSSCAN, aandacht voor ademhaling,observeren van geluiden, observeren van gedachten

̶ INFORMELE oefeningen: aandacht richten tijdens het dagdagelijkse leven
̶ Aandacht voor een DAGDAGELIJKSE BEZIGHEID bv. eten
̶ Aandacht voor GEDRAGSPATRONEN / EMOTIES waar VERANDERING GEWENST.

ERVAREN -> ̶ Mindfulness wordt ervaren door te oefenen

Mindfulness = GEEN ONTSPANNING
̶ KAN tot ontspanning leiden, maar ontspanning is geen doel op zich
̶ Kan dus leiden tot afname CR, maar heeft dit niet expliciet als doel (zie ACT)
̶ Ook leren GEVOELENS van verveling, agitatie, spanning te ervaren en te laten bestaal

65
Q

EMOTIEREGULATIE

A

ER: processen functie AFNEMEN, BEHOUDEN, toenemen.
TRANSDIAGNOSTISCH concept: gemeenschappelijk onderliggend VERKLARINGSMECHANISME.

STRESS = NIET OBJECTIEF, = SUBJECTIEVE REACTIE, VERSCHILLENDE REACTIES MENS.
SUBJECTIEVE FACTOR: INTERPRETATIE, HOE OMGEGAAN?
NIET VOORSPELLEN CS.

STRESSHANTERING
relationeel proces, persoon-omgeving,
Lineair causaal kan hier niet : “A leidt to B dus neem A weg en B zal ook weggaan”
In de meeste gevallen heb je een AANTAL STRESSBRONNENen die ZORGEN ervoor dat een persoon op een bepaald moment REACTIE DIE REACTIE TERUG NAAR PERSOON + STRESSBRON.

COPING
Lazarus en Folkman (1984): coping: de manier waarop mensen omgaan met problemen en stress.
Meer FOCUS op het OPERANT onderdeel: R

66
Q

ER STRATEGIEEN.

A
  1. aanvaarding
  2. vermijding
  3. probleemoplossing
  4. cognitieve herbeoordeling
  5. rumineren
  6. suppressie

adaptief : aanvaarding, probleemoplossing en cognitieve herbeoordeling
Maladaptief: VERMIJDING, RUMINEREN en SUPRESSIE
̶
Nuancering:
VERMIJDING kan ZINVOL en functioneel zijn wanneer een situatie ook werkelijk gevaar inhoudt – of voortzetting
van een coping die VROEGER FUNCITONEEL.
̶
RUMINEREN (Verstraeten, Vasey, Raes & Bijttebier, 2010): MALADAPTIVE = BROODING. ADAPTIEF = REFLECTIE.
̶
SUPRESSIE is dan weer een strategie die bij oudere mensen nuttig kan zijn om met emoties om te gaan, maar
meestal minder bij jongere mensen (Brummer, Stopa & Bucks, 2014).

67
Q

COPING

A

OPERANT.
EMOTIEGERICHTE COPING. -> veranderen van emoties door probleem.
PROBLEEMOPLOSSENDE COPING. -> prob zelf.

MOET FLEXIBEL - STAR COPINGSTIJL.

COPING STRATEGIEËN (FOLKMAN ET AL)

  1. Confronteren (Ik heb gevochten voor wat ik wou)
  2. Zich distanciëren (Ik heb de situatie proberen niet zo serieus te nemen)
  3. Zelfcontrole (Ik heb geprobeerd mijn gevoelens op te kroppen)
  4. Sociale steun zoeken (Ik heb er met iemand over gepraat om de situatie te verduidelijken)
  5. Verantwoordelijkheid nemen (Ik heb mezelf bekritiseerd)
  6. Vluchten/vermijden (Ik wenste dat de situatie zou weggaan / verdwijnen).
  7. Probleem oplossen
  8. Positieve reappraisal ! vaak inzetten.
68
Q
A

MODAL MODEL VAN EMOTIES (GROSS, 2007)

Emotie is een gecoördineerd geheel van losse responsen die zich op gevoelsmatig (experiëntieel), fysiologisch als gedragsmatig vlak kunnen manifesteren.

Elke EMOTIE wordt GETRIGGERD door een situatie
Externe trigger (bv. Situatie)
Interne trigger (bv. Gedachte)
Er is aandacht voor deze trigger nodig
De situatie dient beoordeeld te worden
Cognitieve aspect / betekenisverlening
Deze resulteren in een respons
Emoties zijn kneedbaar: zodra ze zijn ontstaan kan
hun verloop zeer verschillend zijn
> Emotieregulatie
  1. selectie situatie.
  2. verandering.
  3. op welke situatie richt men aandacht.
  4. cog. herbeoordelingsstrategieen.
  5. wijziging van emo responstendens.

2-5 circulair.

69
Q

INTERVENTIES DIE GERICHT ZIJN OP HET VERSTERKEN VAN GEDRAG EN VAARDIGHEDEN

A
-ZELFCONTROLE procedure
̶SOCIALE VAARDIGHEID
̶ CONTIGENTIEMANAGEMENT bij VERSLAVING
̶GEDRAGSACTIVERING
̶OPZETTENvan ACTIEPLAN of geven van GEDRAGSADVIES
70
Q

TOENAME GEWENST GEDRAG (OPERANT - R)

A

REINFORCEMENT
De kans dat een bepaald gevolg een gedrag zal bekrachtigen hangt af
van de WAARDE van dat gevolg ‘reward value’
̶ Wat bekrachtigend is:
̶ is individueel bepaald
̶ kan veranderen over de tijd
̶ werken best als ze snel volgen op het gestelde gedrag

̶ Bepaald door: KWANTITEIT EN KWALITEIT
̶ positieve reinforcement: HOE MEER, HOE BETER de responding
̶ negatieve reinforcement: responding vnl bepaald door kwantiteit
(hoe meer van aversieve gevolg vermindert, hoe beter)

SOORTEN BEKRACHTIGERS
Tastbare / consumeerbare bekrachtigers
̶ ACTIVITEITEN
̶ Sociale bekrachtigers: GLIMLACH, KNIKKEN en AANDACHT
̶ Feedback
‒ IMPLICIET: werkt een bepaald gedrag of niet (bv iets vastpakken)
‒ EXPLICIET : compliment geven
̶ Tokens: symbolische rewards
̶ COVERTE REINFORCERS: IMAGINAIRE POSITIEVE outcomes

TOKEN ECONOMY
̶ Bij elke vorm van gewenst gedrag: token
̶ Alle neuzen van het team in dezelfde
richting
̶ Starten met functieanalyse
̶ Gewenst gedrag concreet omschrijven
̶ Individuele bekrachtigers selecteren

GEBRUIK VAN BEKRACHTIGERS
̶BEKRACHTINGSCHEMA’S
̶ maximaal: kort na elke gesteld gedrag = continue bekrachtiging
̶ Dan thinning: gradueel verminderen van de frequentie van de bekrachtiging = intermittente bekrachtiging

SHAPING VERSUS CHAINING
̶ Shaping
̶ Differentiële bekrachtiging van successieve approximaties van een gedragsunit: bv “papa” zeggen
̶ Kwalitatieve shaping (de CRITERIA om bekrachtiging te krijgen verhogen/ verlagen)
̶ Kwantitatieve shaping: de HOEVEELHEID van het GEDRAG verhogen / verlagen
̶ Chaining: ketens van gedrag
̶ Shaping van gedrag dat uit een gedragsketen bestaat: bv “zichzelf aankleden”

71
Q

AFNAME ONGEWENST GEDRAG

A

Extinctie: UITBLIJVEN OORSPRONKELIJKE BEKRACHTIGER
̶ BESTRAFFING
̶ positieve bestraffing: + AVERSIEVE CONSEQUENT
‒ Fysiek aversieve stimulus (bv. Antabuse), worden niet vaak
gebruikt in therapie
‒ Terechtwijzingen (reprimands): KRITIEK
‒ Aversieve activiteiten (bij kinderen: bv. Huishoudelijke taken)
̶ negatieve bestraffing: een positieve consequent wordt verminderd

OVERCORRECTIE
Contingent op ongewenst gedrag moet wenselijk gedrag volgen̶ (Bv. Peuter die broertje slaat moet knuffel geven)
̶ Meer dan enkel herstel schade (Bv. Bij rommel eigen kamer ook andere kamers opruimen)

ISOLATIE: TIME OUT
Geen positieve bekrachtigers meer voor het ongewenste gedrag
̶Bv. Kabaal aangemoedigd door klasgenoten
̶ Indien uitdoven niet kan omwille van te storend voor anderen̶ (Bv. Ook in groepstherapie, residentiële settings

RESPONSE COST
̶ Iets van waarde (item of privilege) afgeven na stellen ongewenst gedrag

VOOR EN NADELEN VAN BESTRAFFING
Voordelen
̶ Werkt snel
̶ belangrijk als gaat om gevaarlijk gedrag
̶ belangrijk als gaat om embarrassing gedrag
̶ Kan effecten hebben op ander ongewenst gedrag
̶ Leidt vaker tot totale suppressie van het gedrag

Nadelen
̶ Kan negatieve emoties veroorzaken (kunnen interferenren met therapie en het leerproces)
̶ Er kan een associatie gevormd worden tss de therapie en de bestraffing waardoor de cl de therapie zal vermijden

72
Q

WANNEER BESTRAFFING.

A

̶ als andere methodes niet werkten
̶ Bv wegnemen Sd, bekrachtiging alternatief gedrag of
exctinctie
̶ De karakteristieken van het gedrag: als het erg schadelijk is
voor de persoon zelf of voor iemand anders (self injury,
agressie, overgeven, emabarrassing of bizar)
̶ Wanneer er weinig controle is over bekrachtiging die extern
wordt toegediend en contraproductief is

73
Q

HOE GOED TE STRAFFEN

A

Bekrachtigen van alternatief gedrag: WAT WEL!!!
̶Gebruik van instructies: wees SPECFIEIK in het
BESCHRIJVEN van TARGET GEDRAG en de GEVOLGEN
̶Gebruik de MINST KRACHTIGE BESTRAFFER (intense straffen hebben meer negatieve zij-effecten)
̶ Niet gradueel opbouwen
̶Timing: onmiddellijk erna

DIFFERENTIËLE BEKRACHTIGING INCOMPATIBEL GEDRAG
Selectie gedrag dat incompatibel is met ongewenst gedrag
̶ Het incompatibel gedrag bekrachtigen: bv. op stoel blijven zitten
̶Probleemgedrag wordt dan geblokkeerd

DIFFERENTIËLE BEKRACHTIGING LAGERE INTENSITEIT GEDRAG
Enkel indien niet het gedrag zelf een probleem is maar de frequentie ervan
̶Bv. overeten

74
Q

HABIT REVERSAL - AFLEREN GEDRAG

A

̶Afname van nerveuze gewoontes / tics
̶ Meer BEWUST MAKEN VAN GEDRAG.
̶ Competing response practice: een gedrag/respons stellen die OMGEKEERD is van de het TARGET GEDRAG

75
Q

ZELFCONTROLETECHNIEKEN

A

Analyse gedragsketens
̶ ANTECEDENT in kaart brengen => TOPOGRAFISCHE ANALYSE
̶ Meer inhet oog krijgen van NEGATIEVE ASPECTEN van HUIDIG (ongewenst) GEDRAG
̶ Meer in het oog krijgen van POSITIEVE aspecten van alternatieg (gewenst) GEDRAG
̶ DOEL: VERSCHUIVEN van streven naar snelle gewin VAN IMPULSIEF NAAR DUURZAME + CONSEQUENTIES.

Problematische (impulsief) gedrag = actieve STRATEGIE van de cl om probleem aan te pakken
̶ Agressief gedrag > niet meer lastig gevallen worden (°S- of –S-)
̶ Automutileren > minder overspoeling, leegte (-S-)
̶ Gokken > illusie van meer geld, beter tijden (+S+)
= PRIMAIRE BEKRACHTIGERS
- Secundaire bekrachtigers
- Bv. Aandacht, kick, bewondering (+S+)

TWEE SOORTEN ZELFCONTROLE
1. Cls leren om MEER CONTROLE uit te oefenen op
problematisch gedrag dat te veel voorkomt
2. Gedrag dat te WEINIG VOORKOMT , hetgeen een PROBLEEM kan vormen

ONDERDELEN ZELFCONTROLE!
1. STIMULUSCONTROLE: maatregelen om de Sd te hanteren
2. NEGATIEVE GEDRAGSCONSEQUENTIES RESPONSE COST.
3. PROBLEEMGEDRAG VERVANGEN ANDER GEDRAG.
̶Bv. Bij tictraining een incompatibel gedrag aanleren (bv. Oog wijd open sperren bij oogknipperaars) elke keer wanneer drang voelen om gedrag te stellen

76
Q

VAARDIGHEIDSTRAINIG

A
AANLEREN GEWENST GEDRAG
̶ Coping vaardigheden
̶Emotieregulatie vaardigheden (zie eerder college)
̶ Crisis vaardigheden
̶Probleemoplossende vaardigheden

Algemene vaardigheden
̶Sociale vaardigheden en assertiviteit

77
Q

SOCIALE VAARDIGHEDEN - VAARDIGHEIDS TRAINING SOCIAAL.

A
SOCIALE ZELFREDZAAMHEID. 
̶ Combinatie van vaardigheden (weten hoe zich te GEDRAG) + storende GEDACHTEN/COGNITIES
̶ Sociale vaardigheidstraining: werken aan zowel gedrag als cognities
̶ Meestal in GROEP gegeven -> gemakkelijker oefenen omdat groepselement reeds aanwezig is
̶ Indicatie bij
̶ Sociale ANGST
̶ Sterke VERLEGENHEID
̶ SUBASSERTIVITEIT
̶ Agressiviteit
̶ FQ CONFLICT met anderen
̶ Eenzaamheid en sociale isolatie
̶ relatieproblemen

TECHNIEKEN
Demonstraties > modelling
̶ Rollenspel
̶ Shaping en DIFFERENTIELE BEKRACHTING -> feedback
‒ Eerst ingaan op dingen die goed gingen
‒ Feedback op op dingen die minder goed gingen
‒ Herhalingen -> cl kan zaken aanscherpen
̶ Praktische oefeningen (luisteren, samenvatten, onderbreken, …)
̶ Huiswerkopdrachten: registraties + Verder thuis oefenen

ONDERWERPEN
Assertiviteit, vs. Subassertiviteit en agressie (passief agressfief)

78
Q

GEDRAGSACTIVATIE (AANLEREN GEWENST GEDARG)

A

Lewinsohn -> interventie voor depressie
̶ Depressie: gedragsinihibitie
̶ Belangrijke bronnen van bekrachtiging vallen weg
̶ Later: ROL van ANGST voor NEGATIEVE CONSEQUENTIES => door –S- en °S- (bv.
Vermijding) ook geen +s+
̶ DOEL: MEER +S+s POSITIEVE BEKRACHTIGING. AANPAKKEN ANGST + PASSIEVE VERMIJDING (Kanter et al., 2009)
̶ Lijkt zeer effectief te zijn in behandeling van depressie
‒ Zeiss, Lewinsohn & Munoz, 1979: gedragsactivatie, sociale vaardigheidstraining en cognitieve therapie deden het allen beter dan een wachtlijstcontrole.

Bij depressie
̶ Combinatie STEMMINGSDAGBOEK & ACTIVITEITENROOSTER
̶ DOEL!!!!: DOORBREKEN NEGATIEVE SPIRAAL.
̶ Inzicht in samenhang VOELEN-DENKEN-DOEN

ACTIVATIE
̶Vroeger: algemene ‘plezierige activiteiten’of Bevrediging gevende activiteiten
̶Generiek en globaal
̶ Nu: meer idiosyncratische beandering
̶WAT IS PLEZIERIG + ZINVOL / WAARDEVOL
̶Eigen gedrag observeren en in kaart brengen, ook analyseren

Basis zelfzorg -> MOETEN
̶Shift naar WILLEN

79
Q

ANGST - FOBIE

A

KENMERKEN
Angst voor specifieke situatie / voorwerp, dier of verschijnsel
Diertype
Natuurtype
Situationele type
Bloed / injectie / verwondingstype
Overige: emetofobie, tandartsfobie, thanatofobie,, slik /stikfobie, …
Buitensporig
Lijdensdruk / interferen met dagelijks leven
̶Irreëel vs. Reëel?

ONTSTAAN
Klassieke conditionering > directe ervaring - NIET ALLES.
Bv. Vliegangst (Aitken, Lister & Main, 1981): vliegangstigen hebben even veel negatieve ervaringen meegemaakt als niet vliegangstigen
Rachman (1977): ROL van MODELLING en INFORMATIE
Luxerende / uitlokkende ervaring
Context van SPANNING, vermoeidheid, lichamelijke ziekte of somberheid maakt gevoelig voor luxerende ervaringen

KWETSBAARHEIDSFACTOREN
Meer bij vrouwen/meisjes
Familiale factor: genetische aanleg: 30 – 50% indien één van de ouders ook fobisch was
Leergeschiedenis:
OVERBESCHERMING door de OUDERS
‒ De WERELD = GEVAARLIJK
‒ Niet aanleren goede coping (vermijding) => modelling
‒ Warme, betrokken opvoedingsstijl heeft een beschermend effect
Het overlijden van een ouder

80
Q

MODEL- SPECIFIEKE FOBIE

A

COGNITIEF KWETSBAARHEIDSMODEL (ARMFIELD, 2006)

Een STIMULUS -> ANGST indien deze als ONCONTROLEERBAAR,
ONVOORSPELBAAR, GEVAARLIJK of WALGELIJK ervaren wordt

ONCONTROLEERBARE, NARE ERVARINGEN in de LEERGESCHIEDENIS -> ONTWIKKELEN SPECIFIEKE FOBIE (Magee, 2006)
BV. Ruzie en geweld tussen ouders
Geweld naar het kind toe

RISICOFACTOREN INSTANDHOUDEND
ONTSNAPPING + VERMIJDINGSGEDRAG
Angstverminderend => dus meer vermijdingsgedrag
Elke CONFRONTATIE TE KORT -> HERINTERPRETATIE. (Hermans et al., 2002)

ACTUELE STRESS, SOMBERHEID of chronische VERMOEID > DREMPEL ANGST VERLAAGD.
GEHEUGEN: EMO BELADEN BETER ONTHOUDEN.

DIAGNOSTIEK
Inventarisatie van de ESSENTIELE STIMULI- welke situaties?
Nagaan HOE de ANGST wordt ACTIVATIE!!!! (UCS / UCR representatie: BEELD, STIMILI, cognities en responsrepresentaties + de daadwerkelijke CR)
WAT gebeurd er? Wat voel je? Wat denk je? Wat komt er in je op?
Nagaan HOE GROOT MOTIVATIE VERANDERING?

81
Q

PANIEKSTOORNIS - symptomen

A

Terugkerende onverwachte paniekaanvallen
Plotse gevoelens van angst, paniek of onbehagen
In het begin komen deze vaak onverwacht, na verloop van tijd worden ze
voorspelbaarder > vermijding

Angst voor herhaling van een paniekaanval: ANTICIPATIE

SITUATIEGEBONDEN vs. NIET-SITUATIEGEBONDEN
Situatiegebonden: paniek stopt bij ontsnapping uit situatie
‒ Overgrote deel van paniekstoornissen is situatiegebonden (Kessle

Agorafobie: angst om een plaats of in een situatie te zijn waar men NIET SNEL WEG of waar men een ander ongemak krijgt
Gevoel van ONVEILIGHEID en KWETSBAARHEID
Alleen buitenshuis zijn, openbaar vervoer, file, bioscoop, vergadering, restaurant, supermarkt, concerten

82
Q

MODELLEN PANIEKSTOORNIS

A

COGNITIEF MODEL CLARKE (1986)

MODEL CASEY (2004)
Algemene COMPETENTIEVERWACHTING is LAAG
Het idee dat je je problemen kan oplossen op praktisch, emotioneel en sociaal gebied (Appelo, 2011)
Gerelateerd aan self efficacy
(Bandura, 1988)

TRIPARTITE MODEL VAN PANIEK (SANDIN, SÁNCHEZ-ARRIBAS, CHOROT & VALIENTE, 2015
McNally (2002): ANXIETY SENSITIVITY sensitivity VOORSPELT PANIEKSYMPTOMEN bij taken waar gevreesde sensaties opgewekt worden

ANXIETY SENSITIVITY = TENDENS LICHAMELIJKE SESNATIES = BEDREIGEND
COG. KWETSBAARHEIDSFACTOR bij ANGST.

83
Q

PROTOCOLLAIRE CBT PANIEK (5 stappen) !

A
  1. PSYCHOEDUCATIE
  2. ADEMHALINGSOEFENIGNEN
  3. INTERORECEPTIEVE EXPOSURE
  4. COGNITIEVE THERAPIE
  5. EXPOSURE IN VIVO.
  6. PSYCHO EDUCATIE
    Wat is angst?
    Wat is de rol van vermijding?
    Bv. Model van Clarke
2. ADEMHALINGSOEFENINGEN
Doel: TEGENGAAN HYPERVENTILATIE 
Ademenen in een ZAKJE.
BUIKADEMNHALING.
VERTRAGEN ADEMHALING 
Leiden niet tot een langdurige verandering in ademhaling 
  1. INTEROCEPTIEVE EXPOSURE
    Kan THUIS + ZITITNG GEOEFEND WORDEN.
    Doel: OPWEKKEN INTERORECEPTIEVE TRIGGERS.
    LEIDT TOT COGNITIEVE HEREVALUATIE. tot cognitieve herevaluatie
  2. COGNITIEVE THERAPIE
    HEREVALUEREN van PANIEKSYMPTOMEN + AANVAL.
    SYMPTOMEN LEIDEN NIET ALTIJD TOT PANIEKAANVAL.

PANIEKAANVAL leidt NIET TOT GEVREESDE RAMP -> KANS REEEL INSCHATTEN. l
EEN PANIEKAANVAL IS HINDERLIJK MAAR NIET ERNSTIG

  1. EXPOSURE IN VIVO
    Bij AGORAFOBIE > aanpakken AGORAFOBISCHE VERMIJDING
    GRADUEEL of FLOODING
    Onder BEGELEIDING en/of ALLEEN

BIOFEEDBACK. GEEN TOEGEVOEGD EFFECT CBT. .

84
Q

SOCIALE ANGST sympt

A

Sterke ANGST SOCIALE SITUATIES.
Angst om gedrag / ZICHTBAAR GERAG tekenen te vertonen die VERNEDEREND of
BESCHAAMD zijn, wanneer er KANS is op KRITISCHE BEOORDELING/VEROORDELING (Bögels & Stein, 2009).

SPECIFIEK in welbepaalde SITUATIES (bij prestatie, spreken in het openbaar̶

Gegeneraliseerd: in de MEESTE SOCIALE SITUATIES
‒ Bij PRESTATIE, angst voor SOCIALE INTERACTIES, angst om door andere
GEOBSERVEERD te worden, angst dat andere angstsymptomen
zullen zien (blozen, trillen en zweten)
̶
>SITUATIES > ANGST.

85
Q

PROTOCOLLAIRE CBT soc. amgst

A

Psycho educatie

  1. Wat is sociale angst?
    Meestal onderneemt cl zelf al pogingen om bloot te stellen > maar mislukken, sterker nog, angst wordt vaak sterker
    Rol van ZELFGERICHTE AANDACHT/ monitoring
    Rol van VERMIJDEN en VEILIGHEIDSGEDRAG
  2. Exposure in vivo
    Niet enkel exposure, maar ook echt LEREN ANDERS OMGAAN SOCIALE SITUATIES.
    AANDACHT en MONITORING
    VERMIJDING en VEILIGHEIDSGEDRAG
  3. Cognitieve therapie
    SOCIALE ANGSTangst hebben = niet “STOM” of ”ONINTERESSANT”
    MINDER ZELFKRITISCH, MILDER zijn voor zichzelf (bv. “het gaat om wat ik te zeggen heb, niet om hoe ik ze zeg”)
    OVERSCHATTING van het BELANG dat andere hechten aan het SOCIAAL FUNCTIONEREN.
    Andere betekenis leren geven aan blozen, trillen of zweten: “Als ik bloos, zien anderen dat iets belangrijk is voor mij”, “Blozen is charmant”, “Zweten wilt zeggen dat ik me inspa.

Taakconcentratietraining
DOEL: AANDACHT WEGLEIDEN van ZZ, leren RICHTEN OM HEN HEEN. OEFENEN I/D SESSIE.
VERHAAL vertellen in de sessie met INSTRUCTIE AANDACHT op ZZ, of aandacht aan hoe hij het vertelt
Verhaal vertellen in de sessie met instructie aandacht op verhaal zelf (beleving) of op de T
IMAGINAIR beangstigende SITUATIE INBEELDEN en angst oproepen, dan angst leren
verleggen naar de omgeving (wat men ziet, hoort, …). Observeer wat dit doet met angstniveau.
THUIS OEFENEN.

Sociale vaardigheidstraining

compassietraining
Leren compassie (mededogen) hebben voor zichzelf

COMET: veranderen zelfbeeld

terugvalpreventie

86
Q

SYMTPOMEN OCD

A

Hebben van obsessies en compulsies

OBSESSIES
Obsessies / intrusies: opdringerige gedachten, beelden, voorstellingen of
impulsies
Geven angst , walging, onrust

COMPULSIES:
Handelingen die gesteld worden om obsessies te onderdrukken, negeren of
neutraliseren
Herhalend gedrag (handenwassen, controleren, rechtzetten, tellen, herhalen,…)

NIET VERHOUDING REALITEIT
‒ Geen relatie tss handeling en effectief voorkomen van de dreiging
‒ Gedrag is overmatig tav de dreiging

87
Q

CBT MODEL VAN DEPRESSIE: HET OPERANTE MODEL

A

Skinner (1953): depressie wordt gekenmerkt door een verlaging van het ‘normale’ gedrag, door een gebrek aan positieve bekrachtiging van dat gedrag

Fester (1965): vermindering van positieve bekrachtiging komt door De omgeving bekrachtigt pas na een (te) grote hoeveelheid van het gedrag. De omgeving reageert straffend op het meeste gedrag. In de omgeving zijn geen duidelijke signalen naar welk gedag zal worden bekrachtigd (of bestraft). Þ De discriminatieve stimulus (Sd) voor normaal gedrag ontbreekt

88
Q

ONTSTAAN + instandhouden VAN DEPRESSIE: HET OPERANTE MODEL Lehwinson & Arconad (1981)

A

Ontstaan van depressie:
1. Verlaging van het
niveau van positieve
bekrachtiging

OMGEVING WEINIG BESCHIKBAAR
PH -> WEINIG BEKR.
WEINIG VDGHDN BEKRACHTIGING.
SAMEN -> LAGE RATIO BEKR. -> DEP.

  1. Verhoging van straf (ook als UCS)
    OMGEVING -> VEEL AVERSIEVE GEBERT.
    PERS. KENMERKEN VEEL AVERSIEVE GEBEURTENISSEN.
    GEDRAG PERS. VEEL AVERSIEVE REACTIES.

INSTANDHOUDENDE FACTOREN DEP.
dingen opvangen, extra best doen, IN STAND HOUDEN. stilvallen = BEKRACHTIGING.
KT SYMPATHIE!!
LT NIET ADAPTIEF WEGVALLEN BEKR.

LOSS OF REINFORCER. NIET DE BEKRACHTIGERS OP AHN SICH, MAAR DE WAARDE VAN BEKR. minder.

89
Q

AANGELEERDE HULPELOOSHEID + ZELFCONTROLE THEORIE + COG. TRIADE

A

Seligman:
Aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness)
Depressie ontstaat omdat de aangeleerde samenhang
tussen gedrag en bekrachtiging wegvalt.

ZELFCONTROLE THEORIE
Lehm (1995): zelfcontroletheorie
bekrachtiging komt alleen EXTERN (vauit sociale omgeving) INTERN BEKRACHTIGING > bekrachtiging die men zz geeft
Depressief gedrag komt voort uit een TEKORT AAN zelf-gegenereerde bekrachtigers
̶NEGATIEVE evaluaties ten aanzien van zz
Ø Laag niveau van ZELFBEKRACHTIGING
Ø Hoog niveau van ZELFBESTRAFFING
Door:
1) Stoornissen in de OBSERVATIE van EIGEN gedrag (SELECTIEVE WAARNEMING waarneming van negatieve gebeurtenissen
2) Stoornissen in de EVALUATIE van eigen GEDRAG (onjuiste ATTRIBUTIE)
3) Te veel bestraffing en te weinig bekrachtiging (UITWENDIG en INWENDIG)

COGTRIADE. SELF, FUTURE, WORLD.

90
Q

CBT MODEL VAN DEPRESSIE: HET

COGNITIEVE MODEL

A

CBT MODEL VAN DEPRESSIE: HET COGNITIEVE MODEL BECK

IDIOSYNCRATISCHE ERVARING -> SCHEMA (V- DENKFOUT -> DISF. GEVOELENS GEDRAG) -> DISFUNCTIONELE COGNITIES -> DISFUNCTIONELE GEVOELENS + GEDRAGINGEN.

Fouten in informatieverwerking
- Willekeurige gevolgtrekking
- Selectie abstractie
- Overgeneralisatie
- Overschatting en onderwaardering
- Personalisatie
- Zwart wir denken
© Anouk Vanden Bogaerde, 2020
Idiosyncratische ervaringen
(leergeschiedenis)
Disfunctionele
schema’s
Disfunctionele
cognities
Disfunctionele gevoelens en
gedragingen
(depressie)
91
Q

BEHANDELING DEP.

A
  1. PSYCHO-EDUCATIE
  2. GEDRAGSACTIVATIE
  3. Cognitieve therapie
  4. VERBETEREN SOCIALE CONTACTEN EN DOORBREKEN EN VERMIJDINGSGEDRAG.
    ̶ vaardigheidtraining
  5. HERVALPREVENTIE (mindfullnes)
92
Q

PIEKEREN EN RUMINEREN

A
  1. PSYCHO EDUCATIE
  2. EXPOSURE
    Exposure aan piekergedachten kan op 3 manieren
  3. Tegengaan van VERMIJDINGSGEDRAG
    ̶Bv. Geruststelling vragen, vermijden van situaties̶ Exposure aan NIET WETEN en onzeker zijn
  4. BEPERKEN in de TIJD van PIEKER (zie pieker halfuur)
  5. IMAGINAIR aan GEVREESDE RAMP

3.PIEKERHALFUUR

4.COGNITIEVE THERAPIE
In kaart brengen COGNITIES (wat ls / had ik maar) +
uitdagen
̶ In kaart brengen COMPETENTIEVW.

  1. METACOGNITIEVE THERAPIE
  2. Rationale en casusconceptualisatie Uitleg geven over het METACOG MODEL
    model en CASUSCONCEPT. opstellen

2 OZ van MIN METACOGNITIES
ONDERZOEKEN + WIJZIGEN van NEGATIEVE OPVATTING
opvattingen over de ONBEHEERSBAARHEID + GEVAAR PIEKER

3 Onderzoeken van POSITIEVE metacognities Onderzoeken en WIJZIGEN van POSITIEVE OPVATTING opvattingen over het NUT van PIEKEREN

4 COPINGSTRATEGIE en VERMIJDING/VEILIGHEIDSGEDRAG
ALTERNATIEVE STRATEGIEEN OM PROBLEMEN OM TE GAAN.

93
Q

SLAAPPROBLEMEN

A

Slaapklachten
̶ Moeite om in te slapen
̶ Moeite om door te slapen
̶ Te vroeg wakker worden

Vermoeidheid
̶ Problemen met aandacht, concentratie of geheugen
̶ Interferentie met dagdagelijks, sociale, professionele pof schoolse functioneren
̶ Negatieve impact op stemming en irritabiliteit
̶ Slaperigheid overdag
̶ Verlaagde motivatie, energie en drive
̶ Verhoogde kans op ongelukken op het werk of tijdens het autorijden
̶ Spanningshoofdpijn
̶ Piekeren over slaap

94
Q

SLAAPPROBLEMEN

A
INVENTARISATIE
AARD van SLAAPPROBLEMEN
̶ HUIDIG SLAAP-WAAK SCHEMA + SLAAPOMGEVING
̶ SLAAPDAGBOEK
̶ COPING : wat heeft me reeds geprobeerd
̶ Incl. medicatiegebruik!
̶ SLAAPLABO

SLAAPMEDICATIE

95
Q

SLAAPPROBLEMEN
NIET FARMACOLOGISCHE
BEHANDELSTRATEGIEËN

A

̶Slaaphygiëne

RELAXATIE 
SPANNING interferereert met slaap
̶ Verschillende soorten relaxatie
̶ Spierontspannig
̶ Buikademhaling
̶ Body scan
̶ Autogene training

PARADOXALE INTENTIE
“Ik moet slapen” > spanning > minder slapen
̶PROBEREN NIET TE SLAPEN

COGNITIEVE THERAPIE
In kaart BRENGEN en UITDAGEN van cognities omtrent SLAAP
̶ “ik zal niet kunnen slapen”

STIMULUSCONTROLE (CONDIT. SLAAPKAMER 20-20)
Conditionering bed/ slaapkamer met niet-slapen en arousal
̶ Niets anders in bed doen dan slapen!
̶ Bij niet slapen -> NIET IN BED (20 MIN)
̶ vast SLAAP/WAAKRITME
̶ Soms ook VERANDEREN CONTEXT.

SLAAPRESTRICTIE
MINDER TIJD IN BED
̶Slaap BEPERKEN TOT SUBJECTIEVE TOTALE SLAAPTIJD totale slaaptijd (bv. 5u)
̶ Door SLAAPDEPRIVATIE> meer SLAAPDRUK> BETERE SLAAP