GEDRAGSTHERAPIE COG. ASSESMENT LES 3+4 Flashcards

1
Q

VERKLARINGSHYPOTHESE:

GEBASEERD

A
  1. LEERTHEORIE (FUNCTIONELE ANALYES)
    KC/OPERANTE COMPONENT
  2. COGNITIEVE THEORIE: INFORMATIEVERWERKING
  3. BIOLOGISCHE THEORIE: KWETSBAARHEID

ALLE GEDRAG = AANGELEERD
SITUATIE -> REACTIE (EMOTIONELE RESPONS) GEDRAG, DENKEN, DOEN VOELEN
GEDRAG = EEN ZINVOLLE REACTIE OP EEN BETEKENISVOLLE SITUATIE.
GEVOELENS NIET UIT DE LUCHT (INBREKER)

GEVOELENS ~ KLASSIEKE CONDITIONERING: HET LEREN VAN EEN VERBAND TUSSEN STIMULI -> GEVOELENS = KC
KC FOCUST ZICH OP STIMULUS RESPONS GEDRAG (s-r)
Gedetermineerd door de situatie = PASSIEF LEREN. Ondanks je reactie -> je leert sowieso het verband. associaties tussen stimuli.

GEDRAG ~ OPERANTE CONDTIONERING: het LEREN van een VERBAND tussen HANDELEN en GEVOLGEN. = DOEN
Operant leren = R-S GEDRAG. HET IS GEDETERMINEERD door wat er op VOLGT = INTENTIONEEL LEREN.

DENKEN kan KLASSIEK OF OPERANTE CONDITIONERING STAAN.
KC Het liedje uit het verleden (begrafenis) = verband tussen liedje en begrafenis -> gedachte: hoe ging die begrafenis?
gedachten: operante conditionering -> ik ga mijn examens wel halen als ik mijn best doe (yes we can)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

FUNCTIONELE ANALYSE - 2 COMPONENTEN

A

KLASSIEKE COMPONENT (BETEKENIS)

CS ->

SEQUENTIEEL/REFERENTIEEL ->

UCS/UCR ->

CR (EMOTIE/PSYCHOFYSIOLOGIE/ACTIETENDENS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

KLASSIEKE CONDITIONERING:

ucs/ucr

excitatorische conditionering

A

PAVLOV (FYSIOLOGISCHE RESPONS) kc.

hond saliveren bij herhaalde aanbieding bel + eten -> salivatie

UCS : ONVOORWAARDELIJKE PRIKKEL/ONGECONDTIONEERDE STIMULUS | VOEDSEL
UCR: ONGECONDITONEERDE REACTIE: onvoorwaardelijke reactie.

Excitatorische conditionering: = AANLEREN VAN EEN VOORWAARDELIJKE RESPONS (CR) .
bv. hevige spanning, angst, depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ACQUISITIE: KLASSIEKE CONDITIONERING

DIFFERNTIATIE

A

ACQUISITIE
FASE waarin VREES voor voorheen NEUTRALE CS’EN wordt verworven/AANGELEERD.

DIFFERENTIEREN
HET leren ONDERSCHEIDEN
wat ‘VEILIG’ = (CS-) HIEROP VOLGT DE UCS NIET ( bv. HOND = NIET GEVAARLIJK)

CS+ onveilig. (HOND = GEVAARLIJK)

gevaarlijke spin ~ huisspin

Onderscheid leren maken = BELANGRIJK + Functioneel.

PT. MET ANGSTOORNIS = MINDER GOED DIFFERENTIEREN.
MINDERGOED LEREN IN INHIBOTORISCHE RELATIES? SNELELR GENERALISEREN?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

KLASSIEKE CONDITIONERING: GENERALISATIE (en generalisatie van extinctie).

A

GENERALISATIE = de RESPONS (CR) op CS BREIDT uit NAAR PRIKKELS DIE LIJKEN OP DE CS

GEVOLG van selectief vergeten van stimulus eigenschappen van de oorspronkelijke CS

GENERALISATIEGRADIENT: NEEMT toe naarmate er meer tijd verloopt, vaag op lijken lokken

de mate waarin onze originele associatie die we geleerd hebben dat die generaliseerd worden naar andere soortgelijke stimulus.

GENERALISATIE IN PP 
Generalisatiegradient zijn valkker bij patienten, er is SPRAKE van OVERGENERALISATIE, 
Meer stimuli lokken VREES uit
Meer stimuli worden vermeden
De Perceptie van dreiging breidt uit.

GENERALISATIE VAN EXTINCTIE = BEPERKTER = BEHANDELING LANGER + COMPLEXER.

Meer moeten oefenen en bij verschillende stimuli.

Generalisatie: een conditionering die ontstond in specifieke OMSTANDIGHEDEN is OVERDRAAGBAAR op andere GELIJKENDE SITUATIES.

Implicatie : i/d praktijk = HELE WASLIJST VAN CS’EN ESSENTIELE STIMULI. bv. smetvrees: hand geven, handdoeken, winkels, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EQUIPOTENTIALITEIT: KC

A

PREMISSE van EQUIPOTENTIALITEIT:
-Er werd tradtioneel verondersteld dat het leren van een VEGAND TUSSEN CS en UCS zuiver door externe factoren bepaald werd (contigentie + contiguiteit)

Maar: SPECIFIEKE AARD v/d prikkels (CS + UCS) die in conditionering betrokken zijn, is echter een feit.

Seligman: PREPAREDNESS HYPOTHESE

I/d loop van evolutie = organisme voorbereid om verbanden te leren tussen bepaalde prikkels, LEVENSBELANG (VOORBESTAAN soort), om een verband te leren TUSSEN SMAAK + ZIEKTE.

Daarom: slangenfobie -> kartonnendozenfobie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

KC CONTEXTCONDITIONERING (Astratian + van Steenwegen)

A

Experimenten van ASTRATIAN

S’ ochtends: toon -> proefleider A-> SHOCK
‘s middags toon -> proefleider B -> ETEN

NA TIJD:
Dieren ‘s ochtends TERUGTREKREFLEX van de poot bij het horen van toon
S’middags SPEEKSELREFLEX na het horen van toon.

Toon = geen betekenis.
COMPOUND STIMILUS: UUR + PROEFLEIDER + TOON

STUDIE VanSTEENWEGEN (2008)

Twee contexten: verlicht labo, gedoofd licht labo

Geometrisch figuur CS+, CS- (driehoek gevolgd door schock) (cirkel niet gevolgd door schok)
Shock voor, meteen na, een tijdje na

  1. VOORSPELBARE context: UCS+ meteen na aanbieding CS+
  2. ONVOORSPELBARE context: UCS voor of tijdje na aanbieding CS+ of CS - (ongerelateerd)

Afhankelijke variabele: angst via oogknipperreflex

RESULTATEN:
CS+ (DRIEHOEK - SCHOCK) -> meer angst (CR) dan CS Driehoek - geen shock)

ONVOORSPELBARE CONTEXT lokte meer ANGST uit dan VOORSPELBARE CONTEXT. Meer chronische verwachting DAT UCS Zou komen.
Bij afwezigheid van een GOEDE VOORSPELLER, gaat CONTEXT ZELF angst uitlokken: CONTEXT WORDT VOORSPELLER VAN DREIGING.

KLINISCH: AGORAFOBIE, VREES VOOR GROTE, OPEN RUIMTES komt secundair AAN VREES VOOR PANIEKAANVALLEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderscheid VREES & ANGST

A

PREDATORY IMMINENCE THEORY (PERUSINI & FANSELOW)

Angst, vrees en paniek op een continuuum.
Behoedzaamheid in een relatief ONVEILIGE PLEK -> ANGST -> WAAKZAAMHEID RESPONS
ANGST toestand van verhoogde WAAKZAAMHEID
PieKeren:
Voorzichtig handelen in context van potentiele dreiging

BV. GEGENERALISEERDE ANGSTSTOORNIS, basisangst PTSD, anticipatieangst bij paniekstoornis.

Specifieke dreiging, nog niet dichtbij -> VREES -> FREEZE RESPOONS
Gerichte aandacht voor aanwezige dreigingen en klaar voor gerichte actie.
Sociale angst,t OCD, specifieke fobie

SPECIFIEKE DREIGING, zeer dichtbij > PANIEK > FIGHT/FLIGHT. RESPONS

Alle vormen (angst, vrees, paniek) kunnen voorkomen zelfde persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CONTEXT, OCASSION SETTING EN EXTINCTIE

A

Door generalisatie: de hele CONTEXT kan dus een CS zijn (compound)

De hele context kan ook een andere rol spelen: (vb. natuurlijke vijand duiven ~ kat = vijand, iedereen = duif)

AUTOSHAPING:

CS 15 second toon, 5 seconden licht
UCS eten

Tussendoor

CS: licht
UCS:

OCASSION SETTING (HOLLAND & RESCORLA)
In dit geval wordt TOON GEEN EXICATORISCHE STIMULUS
er werd GEEN verband gleerd tussen geluid en het eten (UCS)
TOON = stimlus die de betekenis van het licht (de CS) wijzigt en dus AANGEEFT WANNEER DE CS-UCS AL DAN NIET OPGAAT

Het GELUID WORDT EEN OCASSION SETTING STIMULUS GENOEMD.

klinisch:
CONTEXT A: WERK FEEDBACK -> FALEN
CONTEXT B: SPORTCLUB FEEDBACK -> BETER PRESTEREN

Op werk feedback -> spanning
Sportclub -> geen spanning

De WERKCONTEXT = OCASSIONS SETTER
Werkcontext mag zelf geen aversieve betekenis hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SAMENVATTING CONTEXT + FUNCTIES

A

CONTEXT kan verschillende FUNCTIES vervallen:

als CS (COMPOUND STIMULUS)
DUS ALS EXCITATORISCHE STIMULUS met een RECHTSTREEKS VERBAND met de UCS
WAARDOOR de context zelf een betekenis VERWORVEN heeft

als OS
Dus GEEN RECHTSTREEKS VERBAND verband met de UCS
WAARDOOR DE CONTEXT ZELF GEEN BETEKENIS VERWORVEN HEEFT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

KLASSIEFKE CONCITIONERING: APPETITIEVE (VERSLAVING)

Solomon.

A

OORSPRONKELIJK steeds gekozen voor appetitieve UCS’en APPETITIEVEN
Bij dieren aversieve UCS’en (elektrische schok)

vanuit daaruit ANGSTMODDELEN.

Appetitieve conditionering + VERSLAVING

Inname van Alcohol (UCS) kan een ONTSPANNENDE, RELAXERENDE werking hebben, waarop SPEEKSELAFSCHEIDING volgt (UCR)

DIVERSE omgevingsstimuli (CS) kunnen hiermee VERBONDEN RAKEN.
Zien van bierfles/fles drank -> positieve toestand
Gaan de inname van alcohol faciliteren

VERSLAVING + CONTEXT: opponent process theorie SOLOMON

Drinken: DALING KERNTEMPERAMENTUUR
CS: Kroeg, glas: daling of stijging kerntemperatuur

FYSIOLOGISCHE HOMEOSTASE (KERN) lichaam streeft evenwicht naar. B-PROCES PROBEERT DE HOMEOSTASE TE HERSTELLEN. 
De hele nacht wakker? -> B-proces meer slapen. 

TOLERANTIE: B-proces steeds sterker, meer middel nemen om hetzelfde effect te krijgen.

Craving: subjectieve beleving

BELANG CONTEXT (heroineverslaving -> andere context) meer kans op een overdosis. (minder B-proces).

Vietnamveteranen, weinig craving (gebruikercontext was Vietnam).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
Klassieke conditionering: 
EVALUATIEF LEREN (BAEYENS)
A

FASE 1. 70 GEZICHTEN OP EEN SCHAAL VAN (ON) AANGEAAMHEID

ACQUISITIE (FASE 2)

NEUTRALE GEZICHTEN DOOR POSITIEFE OF NEGATIEVE FOTO
CONTROLE: NEUTRALE GEZICHTEN GEVOLGD DOOR NEUTRALE FOTO’S

TESTFASE: OPNIEUW FOTO’S RATEN

RESULTATEN: Neutrale gezichten gepaard met positieve foto’s werden positiever ingeschat
Neutrale gezichten gepaard met negatieve foto
s werden negatiever ingeschat
Zelfs zonder bewustzijn van de ‘pairings’ dus zelfs buiten bewustzijn.

Door de neutrale stimuli te koppelen met positieve/negatieve stimuli -> conditionering

Evaluatief LEREN = rol onstaan bij PROBLEMATISCHE ATTITUDE t.a.v. ALCOHOL/VOEDSEL/DRUGS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vele ROUTES VAN KLASSIEKE CONDITIONERING (RACHMANN 1977)

3 routes.

A
  1. DIRECTE ERVARING:

ERVARING MET EEN UCS NOODZAKELIJK?
Veel mensen met Fobische klachten kunnen GEEN ERVARINGEN herinneren. (slangenfobie in Belgie -> preparedness hypothese).

RACHMAN (1977)
2. OBSERVATIONEEL LEREN: dochter komt binnen ziet spinnen met spinnenfobie, ziet vader reageren met angst -> observationeel leren spinnen zijn gevaarlijk.

  1. INFORMATIE. BV. KRANT. (vliegtuigcrash -> angst?)

Dat leidt ons tot MODELLING (veel gedrag = IMITATIE, SOCIAAL LEREN).

Klassieke conditionering kan tot stand komen op ‘vicarious’ basis (overdracht door observatie)

VEEL pathologische angst komt tot stand via OBSERVATIE, zonder het ZELF MEEGEMAAKT te hebben: PROBLEEM NIEUWSBERICHTEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

KC -> MODELLING (ROUTE -> KC)

A

MODELLING:

EXPERIMENT: een MODEL VEINST een EMOTIONELE REACTIE (AAAAAAAWHHH) op een toon die aan een SCHOK voorafging.

De OBSERVATOR (PROEFPERSOON) Vertoont een galvanische huidreactie op de toon zelf ZONDER AAN SCHOK TE ZIJN BLOOTGESTELD

GELEERD DOOR IMITATIE.

Ook UITDOVING kan via OBSERVATIE: zien hoe andere kinderen oznder vrees met omgaan bijvoorbeeld: MOGELIJKHEDEN VOOR THERAPIE.

BEWUSTZIJN: THERAPEUT = MODEL!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

KC: ESSENTIE

+ HOGERE ORDE CONDITIONERING
+ SEMANTISCHE CONDITIONERING

A

KLASSIEKE CONDITIONERING:
LEREN VAN VERBAND TUSSEN TWEE STIMULI
ÉEN NEUTRALE CS EN NIET-NEUTRALE UCS

KAN ook bv tussen TWEE NEUTRALE PRIKKELS
bv. HOGERE ORDER CONDITIONERING.

Twee neutrale stimuli (niet appetief/aversief)
schok -> pijn

CS blik + UCS eten = CR salivatie (respons)
Deur van de kast (CS 2e) + CS 1 Blik = CR Salivatie (respons)

Deur van de kast (CS 2) -> CR respons salivatie.

SEMANTISCHE CONDITIONERING:

Na conditionering op het woord < boot > kan een geconditioneerde reactie optreden bij het woord maar NIET op het woord

SYNONIEM uitlokker
GENERALISATIE VIA SEMNATIEK - BETEKENIS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

KC COVERT CONDITIONING

A

LEREN OP VOORSTELLINGSNIVEAU

De fantasievoorstelling van een CS kan ook een CR oproepen.

DUS: GEDACHTEN, BEELDEN -> ANGSTREACTIES

DIT IS ONDE RMEER HET GEVAL BIJ REFERENTIEEL LEREN.

17
Q

DE 6 PROCEDURES VAN KLASSIEKE CONDITIONERING

A
  1. NEUTRALE STIMULI (CS) WORDEN IN een CONTIGENTE RELATIE gebrachet met 1 v/d zes procedures zodat ze een ANDERE BETEKENIS KRIJGEN.
  2. AARD VAN DE UCS (UCS + OF UCS - )

HET TOEDIENEN VAN IETS POSITIEFS + UCS + HOOP
HET TOEDIENEN VAN IETS NEGATIEFS + UCS - VREES
WEGNEMEN VAN IETS POSITIEFS - UCS + TELEURSTELLING/VERDRIET
WEGNEMEN VAN IETS NEGATIEFS - UCS - OPLUCHTING
WEGLATEN VAN IETS POSITIEFS * UCS + FRUSTRATIE/WOEDE
WEGLATEN VAN IETS NEGATIEFS * UCS - VEILIGHEID

18
Q

WAT WORDT ER GELEERD TIJDENS KC?

S-R LEREN

A

IN KC wordt er een VERBAND GELEERD
Type verband?

S-R: een verband tss de GEHEUGENREPRESENTATIE van een STIMULUS en die van een RESPONS (BEL-SPEEKSEL)

nieuwe stimulus respons connecties
Pavlov:

Het effect van contiguiteit tussen CS en UCS (2 stimuli) = een nieuwe reflex
Theoretische verklaring wordt een connectie tussen 2 zenuwbanen verondersteld.

WATSON = niet geinteresseerd in interne processen
PURE S-R VISIE

Leren = enkel een reactiepatroon: de hond leert speekselen = ONHOUDBAAR.

19
Q

S-S LEREN (VS UCS)

A

HOE verschil CR EN UCR verklaren? ( OPPONENT PROCES THEORY)
HOE komt het dat een hond zonder honger niet meer SPEEKSELT

S-S VISIE
VAN S-R NAAR S-O-R

DUS AANDACHT VOOR MEDIERENDE PROCESSEN: BETEKENISVERLENING.
Geluid thuis (CS) -> betekenisverlening (UCS: inbreker) -> angst (CR)

TOLMAN LEREN VAN BETEKENISSEN!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

er wordt niet S-R maar S-S

NIET LEREN OVER RESPONS (R) MAAR interne PROCESSEN

CS ACTIVEERT -> MENTALE PROCESSEN UCS -> CR ANGST

CS -> ROEPT HERINNERING OP AAN UCS
CS -> ROEPT REPRESENTATIE OP VAN UCS
CS -> DE UCS BLIJFT DE HOOFDROL VERVULLEN

20
Q

UCS: INTERNE REPRESENTATIE

A

COMPLEXE GEHEUGENSTRUCTUUR
STIMULUSKARAKTERISTIEKEN (KLEUR)
RESPONSKARAKTERISTIEKEN (LICHAMELIJK)

CITROEN: IN IMAGINE -> VERSCHILLENDE KENMERKEN: KLEUR, RESPONS

LAING: REPRESENTATIE WORDEN SAMEN OPGESLAGEN

STIMULUSKENMERKEN (CITROEN ZIET ER ZO UIT)
BETEKENISKENMKEREN (ZUUR)
RESPONSKENMERKEN (ZUUR GEZICHT)

STIMULUSKENMERKEN (DRUK PLEIN)
BETEKENISKENMERKEN (IK KAN NIET WEG!!)
RESPONSKENMERKEN (VERHOOGDE HARTSLAG)’

Onder welke VOORWAARDEN ROEPT CS BEPAALDE KARAKTERISTIEKEN OP VAN DE UCS?

  • BEWUSTZIJN?
    Er werd aangetoond dat, door ASSOCIATIEF LEREN, prikkels een gewijzigde AFFECTIEVE betekenis kunnen krijgen zonder dat men zich hier BEWUST van is. MEN KAN ZICH MISSELIJK VOELEN ZONDER TE WETEN WAAROM.
21
Q

ONDERSCHEID UCS & UCR?

A

ONDERSCHEID = ARTIFICIEEL vermits de representatie van zowel STIMULUSEIGENSXCHAPPEN als RESPONSEIGENSCHAPPEN door de betrokkene als een EENHEID wordt ervaren.

22
Q

AARD VAN DE CS-UCS ASSOCIATIE

REFERENTIEEL VS PROPOSITIONEEL

A

het begrip ASSOCIATIE VS PROPOSITIE

ASSOCIATIE = inhoudelijk leeg - REFERENTIEEL
Geeft enkel aan dat twee concepten GELINKED ZIJN.
NIET OP WELKE MANIER
REFERENTIEEL

SPANNINGSVOLLE -> vader -> negatief gevoel
Geen verwachting dus niet DISCONFIRMEREN MET EXPOSURE

Sigaren roepen SPANNINGSVOLLE REPRESENTATIES op van CONFLICTEN
CONTRACONDITIONERING/ HEREVALUATIE

EEN PROPOSITIE GEEFT AAN OP WELKE MANIER HET VERBAND LOOPT
HET BOEK ligt op de TAFEL ->
A VOORSPELT B = SEQUENTIEEL
Toon -> schok. toon = gevaarlijk.
De ervaring van sequentie resulteert in PROPOSTIONELE KENNIS.
Hond -> bijten -> angst.

we moeten CORRIGERENDE ERVARINGEN -> SEQUENTIEEL -> EXPOSURE

Geen verwachting dus niet DISCONFIRMEREN MET EXPOSURE.

SEQUENTIELE RELATIES ZIJN VAAK OOK RERENTIEEL

SEQUENTIEEL/REFERENTIEEL OF REFERENTIEEL ONDERSCHEID.

Hond gebeten -> verwachting dat hond mij gaat bijten (UCS - kerngebeurtenis ooit gebeten) -> CR angst.

23
Q

voorwaarden conditionering CONTIGUITEIT EN CONTIGENTIE

A

CONTIGU EN CONTIGENT AANBIEDEN = BEKR.

UCS = BEKRACHTIGER

CONTIGUITEIT BETEKENT HET SAMEN VOORKOMEN IN TIJD
Contigentie betekent een LOGISCHE SAMENHANG: CS + UCS worden gezamelijk aangeboden.

CONTIGENTIE = NOODZAKELIJK:

dieren gevoelig aan KANSBEREKENING?

P(UCS/CS) = P (UCS/*CS)

RESCORLA WAGNER -? ENKEL ALS DE CS SAMENVALT MET EEN VERASSENDE GEBEURTENIS TREEDT ER CONDITIONERING OP EN KRIJGT DEZE CS EEN NIEUWE BETEKENIS

Bijdagrage van onderzoek rond BLOCKING

het

BLOKKERINGEFFECT

  1. CS (TOON) + UCS (SHOCK) -> ANGST (TOON = VERASSEND EN = VERKLAREND)
  2. CS (TOON) _ CS (LICHT) + UCS (SHOCK) -> ANGST - LICHT = PERFECTE VOORSPELELR VAN SHOCK ( DE SCHOK = NIET MEER VERASSEND)
  3. CS LICHT -> GEEN CR (ANGST)
24
Q

VAN Experiment naar klinische CASUSCONCEPTUALISATIE

FUNCTIONELE ANALYSE

A

LINK TUSSEN LEERTHEORETISCH MODEL en de INDIVIDUELE KLINISCHE CASUSCONCEPTUALISATIE

  • Een VERKLARINGSMODEL OPBOUWEN ROND HET ONTSTAAN EN IN STAND HOUDEN VAN KLACHTEN

VERKLARINGSMODEL: INDIVIDUELE LEERPROCESSEN V/D CLIENT
DE INDIVIDUELE COGNITIEVE PROCESSEN

VAN ALGEMENE NAAR SPECIFIEKE

CS- VEILIGHEIDS
OCS: OCASSION SETTER

25
Q

FUNCTIEANALYSE:

HOE IS DE PATIENT TOT EEN BETEKENISVERLENING GEKOMEN
KLASSIEKE COMPONENT

A

HOE IS DE PATIENT TOT BETEKENISGEVING GEKOMEN? (HIKEN?)

HOE sociale situaties -> angst?
Werksituaties -> angst?

klassieke component: INDIVIDUEEL BEPAALD

CS: sociale situaties

-> REFERENTIEEL

UCS/ UCR (IK BEN NIET INTERESSANT/IK BEN SAAI,

KERNTHEMA: ALTIJD VERLEGEN MEISJE)

->

CR
Spanning + angst

26
Q

FUNCTIEANALYSE: CS

CS- INHIBITOIRE STIMULI OF VEILIGHEIDSsignalen

A

CS = NIET INTRINSIEK EMOTIONEEL BELADEN, MAAR VERWIJST NAAR UCS/UCR !!!!!!!!!!!!

CS ACTIVITEERT de REPRESENTATIE v/d UCS/UCR
Essentiele Stimuli: CRUCIALE STIMULI

ESSENTIELE STIMULI

VIA GENERALISATIE + HOGERE-ORDE CONDITIONERING BREIDT HET AANTAL CS’en zich uit. Zodat het vaak niet meer eenvoudig = wat is ESSENTIELE STIMULI.

GEGENREALISEERDE KETENS VAN CS-en kan BLOOTSTELLING aan de CS die het nauwst verbonden is met de UCS de keten in ELKAAR LATEN STORTEN.!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

  • INTERN (hartklopping)/ EXTERN (context)
  • Algemeen / SPECIFIEK
  • CONTEXTFACTOREN

CS- INHIBITOIRE STIMULI CS -

VERWIJST NAAR DEZELFDE UCS/UCR REPRESENTATIE

  • CS- DE UCS-UCR TREEDT NIET OP ( PARTNER CS- zorgt voor geen ANGST)
    verwijst naar WEGNEMEN of UITBLIJVEN.
    VEILIGHEIDSSIGNAAL WEGGEVALLEN

Wegvallen van CS- kan KLACHTEN VERERGEREN.

populaire veiligheidssignalen: gsm, hoofdtelefoon, wij als therapeut,

27
Q

OCASSION SETTER

A

CONTEXT GEEFT AAN IN WELKE OMSTANDIGHEDEN RELATIE

TUSSEN CS
EN UCS/UCR REPRESENTATIE OPGAAT

EXTINCTIE IN 1 CONTEXT = NIET EXTINCTIE ANDERE CONTEXT.

28
Q

CR

A

EMOTIONELE REACTIE

EMOTIE: (ANGST, SPANNING, KWAADHEID, VERDRIET)
AFELZEN GEZICHT = BASISESMOTIE

PSYCHOFYSIOLOGIE HARTKLOPPELNGEN

ACTIETENDENS DE DRANG

29
Q

CS - UCS/UCR

A

SEQUENTIEEL/REFERENTIEEL

REFERENTIEEL

30
Q

UCS/UCR

Definitie
Laing,
Summatie-effect

A

INTRINSIEK AVERSIEF

UCS/UCR kan BUITEN DE AANDACHT geactiveerd worden

ENKEL de CR = dan bekend.

EEN SITUATIE - INTRINSIEK AVERSIEF (lokt automatisch emotie uit)

  • EVARINGEN van Frustratie, onzekerheid, ONCONTROLEERBAARHEID, Conflict
  • Zelfbehoud: BIOLOGISCH/PSYCHOSOCIAAL/ METAFYSISCH (psychose)
  • Dieper liggende associaties!

KERNGEBEURTENIS: RELEVANT EMOTIONEEL GEBEUREN. heoft niet 1 gebeurtenis te zijn

KERNTHEMA: RELEVANT EMOTIONEEL THEMA - hh blootstelling subtraumatische ERVARINGEN

SUMMATIE-effect:
serie subtraumatische gebeurtenissen = zelfde effect -> trauma gebeurtenis

PESTERIJEN, continu kritiek
EMOTIONELE BLOKKADE : regelmatige bestraffing uiten emoties

UCS/UCR REPRESENTATIE

  • GEHEUGEN STRUCTUUR MET GECODEERDE KENNISELEMENTEN OVER BETEKENISVOLLE GEBEURTENISSEN
  • zelf meegemaakt, over gehoord, informatie

GEHEUGENREPRESENTATIE: LAING:

STIMULUS
BETEKENIS
RESPONS

HOE HECHTER DE REPRESENTATIES HOE SNELLER DE ACTIVATIE,

HECHTER KAN WORDEN: gelijkaardige ervaringen, meerdere keren voorgekomen EMOTIONEEL PROTOTYPE.

KERNTHEMA = EMOTIONEEL THEMA
KERNTHEMA = EMOTIONELE GEBEURTENIS