les 4 Flashcards

1
Q

betekenis axioma

A

een stelling die niet bewezen is maar wel als grondslag wordt aanvaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef de 5 axioma’s

A
1 = het is onmogelijk om niet te communiceren
2 = iedere communicatie bevat een inhouds- en betrekkings aspect
3 = de aard van de interpunctie is afhankelijk van de interpunctie van de interacties tussen de communicerende personen
4 = elke communicatie bevat digitaal en analoog aspect
5 = communicatie tussen mensen is symmetrisch of complementair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is axioma 1? wat zijn de storingen in de communicatie? (3)

A

het is onmogelijk om niet te communiceren

  • communicatie wordt ontkent
  • communicatie wordt afgewezen
  • communicatie wordt eenzijdig beïndigd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

axioma 2. betrekking/ inhoud en analoog/ digitaal?

A

beïnvloeden met woorden = digitaal (inhoud)

beïnvloeden zonder woorden = analoog (betrekking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

letterlijke betekenis digitale taal

A

overeengekomen woorden en tekens om zaken en feiten te benoemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

letterlijke betekenis analoge taal

A

taal die digitale taal leidt en waarvoor geen eensluidende overeenkomsten bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 uiteindelijke invloeden

A
  • rechtstreekse perspectief = kijk op zichzelf en op de andere vanuit eigen ogen
  • meta-perpectief = de kijk die ik denk dat anderen hebben van mij en van zichzelf
  • sociaal perspectief = de kijk die men heeft algemeen, los van een persoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stelling goed/fout?; betrekkingsaspect = meta communicatie?

A

goed, dit zegt iets over de verhouding tussen de sprekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

interpunctie betekenis

A

het interpreteren van interacties in termen van oorzaak en gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

axioma 5. betekenis symmetrisch en complementair

A
symmetrisch = hulpverlener streeft naar autonoom en zelfstandig functioneren van de patiënt (gelijkwaardig)
complementair = hulpverlener neemt een bemoederende rol aan en laat de cliënt zich verzorgen (hiërarchisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

TOPOI model. waarom ontwikkelt? + betekenis

A

om interculturele ruis op te lossen en multiperspectiviteit toe te passen in praktijksituaties

  • t = taal
  • o = ordening –> kijk op situatie kan verschillen
  • p = personen
  • o = organisatie –> welke machtsverhoudingen moeten gerespecteerd worden?
  • i = inzet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sleutels om om te gaan met diversiteit

A
  • multiperspectiviteit
  • leren van elkaar
  • dialoog en samenwerking
  • normaliteit
  • flexibiliteit
  • onbevooroordeeldheid en non-discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly