Les 2 Virussen Flashcards

1
Q
  1. De structuur van een virus en de naamgeving van de verschillende onderdelen met hun bijbehorende functies.
A
-	Naamgeving:
•	Geen soortnaam
•	Familie: Herpesviridae
•	Genus: Simplexvirus
•	Beschrijvende soortnaam:
Humaan herpesvirus 2
Niet cursief, geen hoofdletter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Het onderscheid tussen naakte en membraan bevattende virussen en ben je
    bekend met de classificatie van DNA en RNA virussen.
A
  • Er zijn verschillende mogelijkheden voor een virus structuur, er zijn 2 mogelijke virusstructuren:
    • Naakt: een virus bestaat dan alleen uit een zijn genoom met daar om heen een capside, een capside is een eiwit mantel dat bestaat uit capsomeren. Sommige virussen hebben 1 type capsomeren in hun capside, andere virussen hebben meerdere typen capsomeren.
    • Enveloped: Bij een enveloped virus zit er nog fosfolipiden membraan om de capside. Dit membraan wordt dan ook wel de envelop genoemd. Het membraan bestaat uit: een dubbele fosfolipidenlaag, spikes(eiwitten uniek voor het virus) en soms nog membraan eiwitten van de gastheercel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. De definitie van een virus en de kenmerken waarmee het zich onderscheidt van andere micro-organismen.
A
  • Virussen zijn zeer complexe dingen, men is er niet over uit of het leeft of niet, daarom beginnen we met een definitie op te stellen van een virus met de belangrijkste eigenschappen van een virus.:
    • Virussen zijn infectieuze agentia van zeer kleine afmetingen.
    • Virussen zijn verplichte intracellulaire parasieten
    • Virussen hebben zelf geen metabolisme en kunnen zelf geen eiwitten synthetiseren, en zijn daarvoor afhankelijk van de gastheercel
    • Virussen kunnen niet groeien of delen, maar ze kunnen wel evolueren
    • Virussen worden gemaakt uit bouwstenen die in de gastheercel zijn gevormd
    • Virussen zijn gastheercel specifiek, ze kunnen maar 1 type cel infecteren. (hier zijn wel uitzonderingen op)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • De 4 vermeerderingscycli zijn:
A
  1. De lytische bacteriofaag cyclus.
  2. De lysogene bacteriofaag cyclus.
  3. De vermeerderingscyclus van DNA virussen.
  4. De vermeerderingscyclus van RNA virussen.
  5. De vermeerderingscyclus van retrovirussen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De lytische en lysogene bacteriofaag cyclus:

A
  • Sommige virussen hebben alleen de lytische vermeerderingscyclus, maar er zijn ook virussen die de lysogene vermeerderingscyclus volgen.
  • Bij de lysogene vermeerderingscyclus versmelt het virale genoom met het bacteriële genoom zodat het gewoon mee deelt met het virus, en zodra de omstandigheden voor de bacterie slechter worden gaat het virale genoom zorgen voor de lytische vermeerderingscyclus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De vermeerderingscyclus van DNA virussen:

A
  1. Het virus hecht aan de gastheer cel
  2. Het virale deeltje uncoat zodat het DNA de celkern in kan.
  3. Transcriptie van genen van het viraal DNA, in het begin zijn het enzymen zodat de transcriptie, replicatie en translatie versneld wordt.
  4. Viraal DNA wordt gerepliceerd.
  5. Translatie van het mRNA zodat er virus eiwitten worden gemaakt voor de capside.
  6. Het viraal DNA en de capsomeren vormen een virus partikel.
  7. Het virus partikel verlaat de gastheer cel d.m.v. lysis of budding(een fosfolipidenmembraan gaat dan om het virus heen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De vermeerderingscyclus van RNA virussen:

A

Deze vermeerderingscyclus wordt in 3 delen gedaan:
1. Enkelstrengs + sense RNA virussen, of Picornaviridae
2. Enkelstrengs - sense RNA virussen, of Rhabdoviridae
3. Dubbelstrengs + en – sense RNA virussen, of Reoviridae
Qua het enige verschil met de DNA virussen is de biosynthese, dus het maken van het virale genoom en eiwit synthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

1 Picornaviridae (a):

A

Dit zijn de kleinste virussen, en ze hebben een voordeel dat hun RNA gebruikt kan worden als mRNA. Na het uncoaten wordt het virale genoom gebruikt om –sense RNA te vormen dat werkt al template voor het virus en codeert voor RNA-dependent RNA polymerase, waardoor er een heleboel + sense RNA komt wat gebruikt wordt voor de translatie zodat er een capside gevormd kan worden en voor het virale genoom van het volgende virus partikel gebruikt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 Rhabdoviridae (b):

A

Deze virussen dragen een RNA-dependent RNA polymerase bij zich, zodat ze + sense RNA kunnen maken, zodat de + sense RNA strengen een template kunnen vormen voor de – sense RNA dus het nieuwe genoom en + sense RNA kan als mRNA fungeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 Reoviridae (c):

A

Viraal mRNA wordt gemaakt in de capside of direct na afbraak van de capside in het cytoplasma waar meteen eiwitten worden gesynthetiseerd. Een van de direct gesynthetiseerde eiwitten is RNAdependent RNA polymerase om – sense RNA te maken, de – sense RNA en mRNA vormen uiteindelijk ook nog eens het nieuwe virale genoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De vermeerderingscyclus van retrovirussen(retroviridae):

A

Het enige verschil tussen retrovirussen en andere RNA virussen is dat retrovirussen eerst een enzym reverse transcriptase gebruikt om van RNA DNA te maken. Na de reverse transcriptie volgt een retrovirus de cyclus kan het DNA integreren in het genoom van de gastheer en vandaar uit de eiwitten maken, een retrovirus kan ook kopieën van zijn eigen genoom laten maken zodat er nieuwe virus partikels gevormd kunnen worden terwijl het virale genoom nog in het genoom van de gastheercel zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly