Les 2 Flashcards

1
Q

Ontwikkelingsopgave

A

Een niveau van functioneren of geheel van gedragingen wat een kind zich eigen moet maken om met succes aan de volgende ontwikkelingsfase te beginnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opvoedingsopgaven

A

Ouder(s) helpen het kind om zich zo goed mogelijk te ontplooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Baby- en peutertijd leeftijd?

A

0 tot 3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Peuter en kleutertijd leeftijd?

A

3 tot 6 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Basisschoolperiode leeftijd?

A

6 tot 12 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vroege adolescentie leeftijd?

A

12 tot 16 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkelingsopgave: Baby/peutertijd

A
Fysiologische zelfregulatie (controle lichaamsdelen)
Veilige gehechtheid (exploratie)
Eenkennig (rond 8 maanden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwikkelingsopgave: Peuter/kleutertijd

A
Zelfstandigheidsontwikkeling/autonomie
Communicatie + taalontwikkeling
Samenwerken
Omgaan met regels, concentratie op taken, zelfcontrole
Zelfvertrouwen, omgaan met angsten
Identificatie met sekserol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkelingsopgave: Basisschoolperiode

A
Sterke vooruitgang cognitief/sociaal emotioneel gebied
logischer denken
decentratie (verschillende perspectieven)
metacognitie
Schoolvaardigheden
Plannen en impulscontrole
Bewust zijn van emoties
Morele ontwikkelingen
Acceptatie van leeftijdsgenootjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingsopgave: Vroege adolescentie

A

Biologische veranderingen (geslachtshormonen, fysieke veranderingen, groei)
Cognitieve ontwikkeling (formeel-operatief denken)
Introspectief kijken -> wie ben ik, welke rol in de maatschappij?
Ontwikkelen van identiteit
Ontwikkelen van eigen waardensysteem
Omgaan met andere sekse
Ontwikkelen van emotionele zelfstandigheid en emotieregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opvoedopgave: baby/peutertijd

A

Aanvoelen wat kind nodig heeft
Inspelen op cognitieve ontwikkeling
Positieve en bevestigende houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opvoedopgave: peuter/kleutertijd

A

Het kind steunen en ruimte geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opvoedopgave: vroege adolescentie

A
Afstemmen van afstand en nabijheid
Leren loslaten
Emotionele steun bij het maken van keuzes +ontwikkeling identiteit
Voorbeeldgedrag tonen
Onderhandelen en begeleiden
Leeftijdsadequate grenzen bieden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hechting type A

A

Angstig- Vermijdend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uitleg hechting type A

A

Kind is zelfstandig en angstig, zoekt geen toenadering. Het kind heeft afwijzende/zakelijke ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hechting type B

A

Veilig gehecht.

17
Q

Uitleg hechting type B

A

Ouders zijn sensitief en voorspelbaar. Er is een gezonde balans.

18
Q

Hechting type C

A

Angstig - afwerend

19
Q

Uitleg hechting type C

A

Kind neemt geen initiatief, houdt zich vast aan de ouder (afhankelijk en claimend).
De ouders zijn afwezig, het kind is bang.
De ouders zijn terug, het kind is boos.

20
Q

Hechting type D

A

Gedesoriënteerd gehecht

21
Q

Uitleg hechting type D

A

Tegenstrijdige reacties, toenadering en afwijzing.

22
Q

Erikson (baby/peutertijd, kleutertijd, basisschool)

A

Vertrouwen v.s. wantrouwen
Autonomie v.s. schaamte
Ijver v.s. minderwaardigheid

23
Q

Piaget (baby/peutertijd, kleutertijd, basisschool)

A

Sensomotorische fase
Pre-operationele fase
Concreet operationele fase

24
Q

Kohlberg (baby/peutertijd, kleutertijd, basisschool)

A

Pre-conventioneel
Pre-conventioneel
Pre-conventioneel

25
Q

Gehechtheid

A

Affectieve band die iemand tot stand brengt tussen zichzelf en een specifiek ander.

26
Q

Gehechtheidsdrang

A

Gedrag dat ervoor zorgt dat iemand bij de ander blijft als je ziek/bang bent of pijn hebt