les 2 Flashcards

1
Q

waarnemen vs observeren

A

waarnemen: doe je onbewust heel de dag
observeren: doe je gericht met een doel voor een bepaalde tijd. Niet heel de dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

open vs gerichte observatie

A

open: je observeert alle aspecten van het gedrag gedurende een bepaalde periode. Je houdt constant je ogen en oren open en pikt van alles op. dit doe je altijd

gerichte: specifiek richten, je maakt dan op voorhand wel een keuze op welk aspect van gedrag je wil focussen tijdens je observatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk gedrag wil ik observeren?

A
  • welbevinden
  • betrokkenheid
  • ervaringsgerichte basishouding ko
  • warm contact
  • competenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke observatiemethodes zijn er?

A
  • kleuterdagboek of anekdotische observaties
  • post-it observatie
  • leerverhalen
  • tijdssteekproef
  • checklist
  • sociogram

zie digitale cursus vr meer uitleg bij deze methodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

valkuilen bij observeren

A
  • figuur- achtergrond
  • contrastwerking
  • herhaling vn gedrag
  • grote plotse veranderingen
  • door camouflage
  • weten dat je geobserveerd wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

figuur-achtergrond

A

waar kijk je naar als je de kleuter observeert? Kijk je naar positief of naar negatief gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

contrastwerking

A

Waarmee vergelijk je wanneer je observeert wat een sterke kleuter is, wie slimst is,…?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

herhaling van gedrag

A

hoe vaker een bepaald gedrag wordt gesteld, des te beter is het verworven. wat is het effect van drillen van bepaald gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grote plotse veranderingen

A

zien we gemakkelijker dan kleine, geleidelijke veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

door camouflage

A

ontgaan ons bepaalde kenmerken. ook kleuters kunnen zich haast onzichtbaar maken en zich onttrekken aan het oog van de KO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

storende factoren bij observator (ik)

A
  • emotionele instelling
  • voorkennis en vroegere ervaringen
  • vooroordelen -> halo-effect en horn-effect
  • wen- en irritatie- effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

emotionele instelling

A

hoe is het met de rest van je gedrag gesteld. gebeurtenissen die voor de observatie zijn gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorkennis of vroegere ervaringen

A

kreeg je informatie vn collega over de kleuter?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vooroodelen halo en horn

A

halo-effect: je stelt een positieve eigenschap vast en laat je hierdoor beïnvloeden

horn-effect: je stelt negatieve eigenschap vast en laat je hierdoor beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wen- en irritatie-effect

A

denk aan een kleuter die je al veel geobserveerd hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

observeren en interpreteren

A

observeren: probeer zo objectief mogelijk alles weer te geven wat je gezien hebt

interpreteren: ga opzoek naar een achterliggende oorzaak. Er zijn meerdere interpretaties mogelijk.

17
Q

evaluatie en reflectie

A

doe iets met je observatie