Les 13 Flashcards
1
Q
Verwaarlozen
A
Délaisser
2
Q
Verafgoden
A
Aduler
3
Q
Zich wijden aan
A
Se vouer à
4
Q
Route
A
Itinéraire
5
Q
Afschaffing
A
Abolition
6
Q
Ontbieden
A
Convier
7
Q
Verontwaardigd zijn
A
Être indigner
8
Q
Achterblijven
A
Être à la traîne
9
Q
Overbodig
A
Superflue
10
Q
Overlopen
A
Déborder
11
Q
Kloof
A
L’écart
12
Q
Toespeling
A
Allusion
13
Q
Nood
A
La détresse
14
Q
Ten aanzien van
A
A l’égard de
15
Q
Buiten weten van
A
A l’insu de
16
Q
Uitdraaien (op)
A
Aboutir à
17
Q
Landing
A
Atterrissage
18
Q
Vergeleken bij
A
Auprès de
19
Q
Afschuw hebben van
A
Avoir horreur de
20
Q
Begrenzen
A
Borner
21
Q
Rechtszaak
A
Une cause
22
Q
Van plan zijn iets te doen
A
Compter a faire qqc
23
Q
Bocht (niet virage)
A
Le coude
24
Q
Overleg
A
La deliberation
25
Ontslag
La demission
26
Verklikken
Denoncer
27
Sinds kort
Depuis peu
28
Zich verspreiden/uiteengaan
S'ecarter
29
Afdwalen van
S'ecarter de
30
Beleefdheid
Un egard
31
Bemachtigen
S'emparer de
32
Dwars voor
En travers de
33
Hoop, verwachting
Espérance
34
Boos worden op
Se fâcher contre
35
Op slot doen
Fermer à clef
36
Baseren op
Fonder sur
37
Vorst (rijm)
La gelée
38
Kraan(machine en vogel)
La grue
39
Erfgenaam
Héritier
40
Buiten gebruik
Hors usage
41
Stewardess
Hôtesse de l'air
42
Aanwijzing
Une indice
43
Toegeven
Admettre
44
Toegeeflijk
Indulgent
45
Onbeschaamdheid
Insolence f
46
Gutsen uit/uitstromen
Jaillir de
47
Hoofdpijn
Mal de tête
48
Wantrouwen
Se méfier de
49
Molenaar
Meunier
50
Ontkennen
Nier
51
Gijzelaar(=gegijzelde)
Otage m
52
Vredelievend
Pacifique
53
Onderdoor
Par-dessous
54
Volhouden
Persister
55
Pleité voor
Plaider
56
Paal
Le poteau
57
Op het punt te...
Près de...
58
Straffen voor...
Punir de
59
Bekomen van
Se remettre de
60
Verdenken/vermoeden
Soupçonner
61
Storm
La tempête
62
In de eerste plaats
Tout d'abord
63
Door het hoofd gaan/opkomen
Traverser l'esprit
64
Ten opzichte van
Vis-à-vis