Les 10 Flashcards
1
Q
Vastmaken
A
Attacher
2
Q
Medelijden hebben met
A
Avoir pitié de
3
Q
In evenwicht brengen / slingeren
A
Balancer
4
Q
Balans
A
Le bilan
5
Q
Tussenlanding
A
Une escale
6
Q
Medelijden doen krijgen
A
Faire pitié à
7
Q
Sensatie veroorzaken
A
Faire sensation
8
Q
Vertrouwd / eigen
A
Familier
9
Q
Voorbarig
A
Prématuré
10
Q
Zich weerspiegelen
A
Se refléter
11
Q
Spijt
A
Le regret
12
Q
Heimwee hebben naar
A
Regretter
13
Q
Heilig
A
Saint
14
Q
Opeengepakt
A
Serré
15
Q
Elkaar vinden
A
Se trouver