Les 1 Flashcards

1
Q

Symptomen bij de doorbraak van melktanden

A
Koorts
Huilen
Kwijlen
diarree
Uitslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe ontstaat er koorts bij het doorbreken van melktanden?

A

eiwitten uit het glazuurorgaan gaan als antigenen werken. –> molecule dat immuunreactie uit kan lokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de intertransitionele fase?

A

fase tussen de 1e wiselfase en de 2e wisselfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de volgorde van doorbreken?

A

1e wisselfase
transitionele fase
2e wisselfase
definitief gebit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dentitio praecox

A

versnelde doorbraak van de melkelementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Syndroom van sturge-Weber

A

wijnvlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

connataal/neonataal element

A

een enkel element dat bij de geboorte aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hyperthyreoidie

A

schildklier die te actief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mogelijke oorzaken van versnelde doorbraak van de melkelementen

A
Trisomie
lipspleten
syndroom van papillon lefevre
hyperthyreoidie
angiomen
infectieziekten met koorts
angiomen en syndroom va struge weber
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mogelijke oorzaken van een versnelde doorbraak van definitieve tanden

A
pubertas praecox
diabetes
hyperthyreoidie
leukemie
tumoren
faciale hemifhypertrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

faciale hemihypertrofie

A

ene helft van het gezicht is verder ontwikkeld. Helft van gelaat groeit sneller. Ook tanden breken sneller door en zijn vaak groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oorzaken vertraagde doorbraak van melkelementen

A
gingivale hyperplsie
rubella
endocriene stoornissen
erfelijkheid
cerebral palsy
hypofosfatase
osteopetrosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ostepotrosis

A

compacter bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cerebral palsy

A

spasme, hersenverlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gingivale hyperplasie

A

vermeerderen cellen

Oorzaak: vit C tekort, hormonale en erfelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oorzaak vertraagde doorbraak van definitieve elementen

A
endocriene stoornis
cleidocraniale dysplasie
dentinedysplasie
cystische fibrose
nierfalen
fluorose
radiotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

diaceratie

A

abnormale wortelkromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

odontomen

A

goedaaridge gezwellen van dentogene oorsporngen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hyperodontie

A

teveel tanden

20
Q

ectopische ligging

A

verkeerde plaats doorbreken, buiten tandenboog

21
Q

idiopatisch

A

geen gekende oorzaak

22
Q

retentie

A

tot stilstand komen van de eruptie en het achterwege blijven van de doorbraak door ruimtegebrek

23
Q

dentitio difficilis

A

eruptio difficilis

als de kroon deels doorbreekt maar doorbraak komt nadien langdurig tot stilstand.

24
Q

impactie

A

retentie door verkeerde kiemliggingn

25
Q

infra occlusie

A

tand ligt niet mooi tot het occlusale vlak

26
Q

ankylose

A

afwezigheid van het PDL, vergroeiing tussen bot en wortel

27
Q

Dystopie

A

kleine afwijkingen

kan men eenvoudig orthodontisch behandelen

28
Q

Hetertopie

A

grote afwijkingen

extreme verplaatsingen

29
Q

Translocatie

A

met elkaar van plaats gewisselde elementen

30
Q

Hypodontie

A

te weinig tanden. Alleen als dit gevolg is van agenesie

31
Q

agenesie

A

niet aangelegd zijn of niet tot ontwikkeling komen van tandkiemen

32
Q

Solitaire agenesie

A

1 tand.

oorzaken: erfelijk, radiotherapie op jonge leeftijd

33
Q

oligodontie

A

vanaf 6 tanden missen. uitgezonderd M3

34
Q

anadontie

A

totale afwezigheid van tanden

35
Q

Re-inclusie

A

tandvlees omsluit de tand

36
Q

persisterende melkelementen

A

melkeelementen worden niet gewisseld

37
Q

hyperdontie

A

teveel elementen

38
Q

mesiodens

A

kegelvormige tand tussen de cenrale bovenincisieven

39
Q

distomolaar

A

onderontwikkelde 4e molaar

40
Q

paramolaar

A

onderontwikkelde extra molaar, kan zelfstandig voorkomen of als extra knobbel aan de molaren

41
Q

oorzaken van hyperdontie

A

genmutatie
epitheliale resten
splitsing van een tandkiem

42
Q

gevolgen hyperodontie

A

verstoring van tandendoorbraak

verkeerde tandstand buurelementen

43
Q

fusie en schizodontie

A

door versmelting van glazuur en of dentine kan een breed element ontstaan met enkelvoudige of dubbelvoudige pulpaholte

44
Q

schizodontie

A

ook wel gemitatie

onvolledige splitsing van de tandkiem

45
Q

twinnning

A

volledige kiemsplitsing

46
Q

concrescentie

A

er zitten soms 2 elementen aan elkaar via gezamelijke wortelcement