Lektion 17 Flashcards
1
Q
het pak, het kostuum, kledingstuk
A
der anzug ¨e
2
Q
de buik
A
der bauch ¨e
3
Q
het toegangsbewijs, het ticket
A
die eintrittskarte n
4
Q
de vreemde taal, buitenlandse taal
A
die fremdsprache ¨e
5
Q
de humor
A
der humor
6
Q
het tijdschrift
A
die illustrierte n
7
Q
de jogging
A
das jogging
8
Q
de monteur, de hersteller
A
der mechaniker
9
Q
de kampioen
A
der meister
10
Q
de publiciteit, openbaarmaking, publiek
A
die öffentlichkeit
11
Q
de professor
A
der professor en
12
Q
de reeks, de rij
A
die reihe n
13
Q
het gerecht
A
die speise n
14
Q
het woord
A
das wort e
15
Q
de verklaring
A
das zeugnis se
16
Q
aanschouwen/zien
A
(an) sehen
17
Q
opschrijven/schrijven
A
(auf)schreiben
18
Q
ontmoeten, treffen
A
begegnen