Legal English Unit 11 Flashcards
1
Q
Een visum aanvragen
A
To apply for a visa
2
Q
Een vergadering beleggen
A
To arrange a meeting
3
Q
Zijn taak opnemen
A
To assume one’s duty
4
Q
Goedkeuren
A
To authorize
5
Q
Bankafschrift
A
Bank statement
6
Q
Voor het gerecht brengen
A
To bring to justice
7
Q
Engagement
A
A commitment to
8
Q
Een gemeenschapsdienst
A
A community service
9
Q
Onderscheid maken
A
To distinguish between
10
Q
Handhaven
A
To enforce
11
Q
Vergemakkelijken
A
To facilitate
12
Q
Belastingaangifte doen
A
To file a tax return
13
Q
Een boete
A
A fine
14
Q
Gebrek
A
A flaw
15
Q
Beeldspraak
A
Imagery
16
Q
Onbeleefd
A
Impolite
17
Q
Gevangenisstraf
A
Imprisonment
18
Q
Eerste
A
Initial
19
Q
Belastingdienst
A
Inland revenu
20
Q
Onweerlegbaar bewijs
A
Irrefutable proof
21
Q
Recht en rechtvaardigheid
A
Law and justice
22
Q
Juridisch aanvaardbaar gedrag
A
Legally acceptable behaviour
23
Q
Vergelijken met
A
To liken to
24
Q
Aan iemands vragen voldoen
A
To meet someone’s demands
25
Foute aanname
A mistaken assumption
26
Onderhandelingen voeren om een akkoord te bereiken
To negotiate a settlement/ agreement
27
Tegenpartij
Opposing party
28
Een overzicht geven
To outline a situation
29
Zebrapas
Pedestrian crossing
30
Vergunning
Permit
31
Medelijden
Pity
32
Iemand van iets voorzien
To provide someone with something
33
Aankoop
A purchase
34
Achtervolgen
To pursue
35
Tot een overeenkomst komen
To reach an agreement
36
Aanbeveling
Recommendation
37
Verenigen
To reconcile something with something
38
Een probleem oplossen
To resolve a problem
39
Wraak
Revenge
40
Wreedheid
Savagery
41
Straf
Sentence
42
Veroordelen
To sentence
43
Voorstel
Suggestion
44
Handhaven
To uphold
