leerpad B toets Flashcards

1
Q

Franz Joseph Gall was de man van de frenologie

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

on parle avec l’hemisphere gauche is van Wernicke

A

niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dorsale stromen zijn voor …

A

fonologie en syntax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ventrale stromen zijn voor semantiek

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

klassieke afasietypologie is gebaseerd op …

A

anatomo-klinische correlatie die teruggaat tot Broca en Wernicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klassieke afasietypologie is gebaseerd op 2 parameters
vloeiendheid van gesproken expressie en herhalen

A

fout, 3 parameters
ook auditief begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij een broca afasie is de persoon zich niet bewust van zijn fouten

A

fout, gaat moeizaam en is goed bewust van fouten (vaak gefrustreerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een kenmerk van broca afasie is syntax: agrammatisme en van Wernicke is: paragrammatisme

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een bijkomende stoornis van een broca afasie is een linker hemianopsie

A

fout, dit is bij wernicke afasie en is een rechter hemianopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de lokalisatie van broca afasie?

A

klassiek 44 en 45 in frontaalkwab
maar letsels zijn vaak groter of in andere regio’s zelfs temporaal of parietaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

broca afasie semantiek is geen probleem

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

typisch bij broca afasie bij fonologie zijn fonologische parafrasieen

A

fout, dit is bij werncike
bij broca –> circumlocuties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geef bijkomende stoornissen bij broca afasie

A
  • apraxie (buccofaciaal, ledematen en/of spraak)
  • rechterhemiplegie/parese arm en/of been
  • UUMN dysartrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zinsverdubbelingen en vernauwingen is eigen aan een wernicke afasie op vlak van syntax

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

RU is een typisch verschijnsel bij?

A

globale afasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de lokalisatie van conductie afasie

A

klassiek fasciculus arcuatus (verbinding Wernicke en Broca regio)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bij conductie afasie is de persoon vloeiend, goed naspreken en geen inzicht

A

fout, vloeiend, niet goed naspreken en goed inzicht dus veel zelfcorrecties
ook fonol parafrasieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

persoon met conductie afasie heeft probleem met vasthouden van lange, complexe zinnen

A

waar –> ook door werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

lokalisatie anomische afasie

A
  • superieure temporale regio en inferieure parietale regio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bij anomische afasie geven ze slechte omschrijvingen (circumlocuties)

A

fout, goed passend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een kenmerk van een globale afasie is passe-partout

A

fout, anomische afasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een persoon met anomische afasie heeft veel bjkomende stoornissen

A

fout, gaat vaak om kleine letsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

PALPA laat het toe om ling stoornissen op woord- en zinsniveau bij personen met afasie beter te begrijpen

A

fout, altijd op klank- en woordniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het semantisch systeem wordt normaal automatisch geactiveerd

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

buffer = modules waar abstracte woordvormen liggen opgeslagen van alle woorden die persoon kent (opslagplaats)

A

fout, dit zijn lexicons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lexicons zijn betekenisaspecten van de woorden

A

fout, hier nog GEEN betekenisaspecten van de woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

geef op vlak van lexicons de linguistische variabele

A

= woordfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

output van buffers = synthetiseren

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

analyseren = input
= letters herkennen en groeperen tot lettegrepen/woord

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

synthetiseren = output
= klanken/ letters selecteren en in juiste volgorde plaatsen

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

geef ling variabele van analyse/synthese van buffers

A

woordlengte en woordcomplexiteit

32
Q

vaak is het een opslagprobleem

A

fout, vaak toegangsprobleem tot semantisch systeem

33
Q

semantische routes gebruiken we voor nieuwe/bestaande woorden

A

niet waar
semantische routes maken gebruik van semantisch systeem en lexicons
normale route voor verwerking van gekende woorden

34
Q

regularisatiefouten is wanneer een persoon lexicale routes gebruikt om woorden met afwijkende spelling te verwerken

A

fout, gebruikt sublexicale routes

35
Q

geen foutencorrectie opvlak van semantiek komt door?

A

auditieve/feedback route
deze loopt van fonol ouputbuffer tot auditief analyse systeem

36
Q

een semantische stoornis komt voornamelijk voor bij een conductie afasie en broca afasie

A

fout, wernicke afasie en globale afasie

37
Q

een semantische stoornis is altijd subtiel

A

fout, alle ernstgraden zijn mogelijk

38
Q

het werkgeheugen is een basisprincipe van fonologie

A

waar

39
Q

fonologische stoornissen kunnen slechts in 1 modaliteit voorkomen

A

waar, kan ook in alle taalmodaliteiten voorkomen

40
Q

bij fonologische stoornissen is er geen zelfcorrectie

A

fout, goede auditieve FB waardoor foutenbewustzijn en zelfcorrectie

41
Q

agrammatisme is omissie van functiewoorden of foutieve functiewoorden?

A

omissie van functiewoorden en vervoeging/verbuiging

42
Q

bij paragrammatisme is er weinig varieteit in zinsstructuur

A

fout, lange complexe zinnen met veel zinsafbrekingen en vernauwingen

43
Q

de spreeksnelheid bij paragrammatisme is normaal of traag?

A

normaal, vloeiend, hoge spreekdrang

44
Q

aggramatische sprekers baseren hun op
1) zinsstructuur
2) sem verwerking van woordvolgorde

A

op sem verwerking van woordvolgorde

45
Q

geefde 3 pijlers van VKA

A

1) duidelijk aantoonbaar, niet-congenitaal hersenletsel
2) taalontw reeds aanvang
3) verbaal TB en verbale expressie verworven

46
Q

hypothese van equivalent betekent dat de taaldominatie van linkerhemisfeer pas tegen 10 jaar bereikt is

A

fout, dit is hypothese van progressieve lateralisatie
hypothese van equivalent is dat beide hemisferen in staat zijn om taal te verwerken

47
Q

waarom zijn hypothesen VKA achterhaald?

A

1) taaldominantie al op vroege leeftijd ipv pas op 10 jaar (hypothese van progr lateralisatie)
2) veel grotere afasietypes
3) geen lineair verband tussen leeftijd bij onset en taalherstel

48
Q

VKA ongeveer 20% heeft matige tot ernstige residuele taalsymptomen

A

fout, 40%

49
Q

de prognose bij VKA bij hersentumoren is gunstig

A

niet waar, ongunstig herstel

50
Q

een hersentrauma heeft bij VKA een ongunstig herstel

A

fout, initieel positief herstel maar blangrijke LT effecten

51
Q

VKA ongunstig bij temporale letsels

A

fout, ongunstig bij auditieve begripsstoornissen (posterieure letsels)

52
Q

hoeveel % van linkshandigen zijn taaldominant in links?

A

60-70%

53
Q

hoeveel % van rechtshandigen is taaldominant in links

A

90%

54
Q

bijk stoornissen:
UUMN dysartrie
spraakapraxie
hemiplegie

A

Broca

55
Q

telegramstijl

A

Broca

56
Q

Broca welke kwab?

A

vaak frontaal, maar letsels zijn vaak groot tot in temporaal of parietale kwab

57
Q

fonol parafrasieeen horen bij Broca

A

fout, bij Wernicke

58
Q

hemianopsie welk type afasie

A

Wernicke
vaak in combo met halfzijdige verlamming

59
Q

logorhee welk type afasie

A

wernicke

60
Q

naspreken is groot probleem bij conductie-afasie
waar of nie waar

A

waar

61
Q

zinsafbrekingen komen voor bij een .. afasie

A

anomische afasie

62
Q

wie is persoon vanmuziekdoos

A

Monakow

63
Q

cognitieve vaardigheden worden uitgevoerd door semi-afhankelijke processen

A

fout, onafhankelijke processen

64
Q

semantisch systeem wordt automatisch ingeschakeld

A

waar bv verboden dit te lezen

65
Q

de ling variabele van lexicons is woordlengte en woordcomplexiteit

A

fout, woordfrequentie

66
Q

de ling variabele van buffers is woordlengte

A

fout, woordlengte en woordvariabele

67
Q

bij welke taalvaardigheden zijn er meerdere routes actief?

A

naspreken, schrijven op dictaat, overschrijven en hardop lezen

68
Q

een cascade model is een complex, realistisch model

A

waar

69
Q

bewaarde functies geven meer of minder info over wat er gestoord is?

A

meer info

70
Q

wat is een hyperoniem

A

= bovenbegrip
bv beest voor een koe

71
Q

hoeveel procent heeft bij VKA matige tot ernstige residuele taalsymptomen?

A

40%

72
Q

De fasciculus loopt van wernicke naar broca

A

Waar

73
Q

De rechterhemisfeer is bij de meeste linkshandige taaldominant

A

Fout, linker hemisfeer

74
Q

Waar is taal gelokaliseerd

A

Corticaal en subcorticaal

75
Q

Wernicke welke kwab

A

Temporaal kwab (maar letsels vaak groter bv frontaal)

76
Q

Broca welke kwab

A

Frontaalkwab (grotere letsels temporaal of parietaal)

77
Q

Anomische welke kwab

A

Superieure temporale regio en inferieure parietale regio