💛leerjaar2 circuit rouge 1 Flashcards
het land (van herkomst)
le pays(d’orgine)
de bestuurdersruimte
la cabine
de airco
la clim
de levering
la livraison
moeilijk
difficile
moe
fatigué
volgend
prochain
overmorgen
après-demain
eergisteren
avant-hier
gelukkig
heureusement
opnieuw vertrekken
repartir
in/naar het buitenland
à l’étranger
dat is lang geleden
ça fait longtemps
dat is niet vanzelfsprekend
ce n’est pas évident
twee weken geleden
il y a deux semaines
zijn/haar vakantie doorbrengen
passer ses vacances
wat een avontuur
Quelle avonture!
engeland
l’angleterre
belgie
la belgique
frankrijk
la france
de VS
les états-unis
nederland
les pays-bas
de herfst(in de herfst)
l’automne(en automne)
de zomer (in/tijdens de zomer)
l’été (en éte)
de winter(in de winter)
l’hivier(en hivier)
de lente(in de lente)
le printemps(au printemps)
Is jouw vakantie goed verlopen?
Tes vacances se sont bien passées?
Waar ben je op vakantie geweest
Tu as passé tes vacances où?
Hoelang ben je er gebleven?
Tu y es resté(e) combien de temps?
Waar ga je je vakantie doorbrengen?
Dis, tu vas passer tes vacances où?
Hoe ga je er heen?
Tu y vas comment?
Hoe lang blijf je er?
Tu y restes combien de temps?
Waar heb je je vakantie doorgebracht?
Dis, tu as passé tes vacances où?
Wanneer ben je vertrokken?
Tu es parti(e) quand?
(twee weken) geleden
Il y a (deux semaines
de maand
le mois
met het (vliegetuig
en avion
te voet
à pied
Wanneer vertrek je?
Tu pars quand?