♥️extra blaadjes 242-243 PT1 Flashcards
1
Q
het verband
A
le bandage
2
Q
de pil
A
le comprimé
3
Q
het lichaam
A
le corps
4
Q
de dokter
A
le docteur
5
Q
de verpleger
A
l’infirmier
6
Q
de verpleegster
A
l’infirmière
7
Q
het geneesmiddel
A
le médicament
8
Q
de pijnstiller
A
l’antidouleur (m)
9
Q
de maaltijd
A
le repas
10
Q
de zalf
A
la pommade
11
Q
pijn hebben aan +lichaamsdeel
A
avoir mal à + partie du corps
12
Q
bewegen
A
bouger
13
Q
onderzoeken
A
examiner
14
Q
opheffen
A
lever
15
Q
zich kwetsen aan + lichaamsdeel
A
se blesser à + partie du corps
16
Q
breken + lichaamsdeel
A
se casser + partie du corps
17
Q
zich snijden
A
se couper