Leereenheid 2 - Opbrengsten Flashcards
Wat motiveert de consument?
Maximaal nut.
Maximale bevrediging.
Welke vooronderstellingen hebben we over de consument?
1) Ze kan vrij kiezen
2) Ze handelt rationeel
3) Ze is volledig geïnformeerd
4) Ze is met veel in aantal
5) Ze is een conceptueel individu, een “gemiddelde” consument
Hoe teken je een budgetlijn? Wat is de formule?
Formule: PaQa + PbQb = Y
Pa = Prijs van goed a
Qa = Hoeveelheid van goed a
Y = budget (ofwel inkomen van de consument)
Qb op de Y-as, Qa op de X-as.
De lijn geeft weer hoe veel van goed a en goed b de consument kan komen met haar budget.
Wat is preferentie?
Goed A is voor de consument in hogere mate nuttiger dan goed B, het maakt de consument wel uit.
Wat is indifferentie?
Goed A is voor de consument even nuttig als goed B, het maakt de consument niet uit.
Hoe komt de consument tot een optimale keuze?
Door te kiezen voor maximaal nut. Je geeft dit weer door een indifferentiecurve met een budgetlijn te combineren. Alles wat onder de budgetlijn ligt is haalbaar. Het punt waar de indifferentiecurve de budgetlijn raakt, is de optimale keuze.
Welk verband is er tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een goed?
Hoe hoger de prijs, hoe lager de gevraagde hoeveelheid van dat goed. Dit is de vraagcurve.
Wat is een vraagcurve?
Het negatief verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid. Hoe hoger de prijs, hoe lager de gevraagde hoeveelheid.
Horizontaal: aantal goederen
Verticaal: voor welke prijs
Wat is prijs(in)elasticiteit van de vraag?
Het verband tussen de prijsgevoeligheid en gevraagde hoeveelheid van een product.
Wanneer ik de prijs aanpast, hoe verandert dan de hoeveelheid die ik verkoop?
Dichter bij de 0 is inelastisch. Bijv. brood.
Negatief = niet doen. Want dan zorgt de prijsverandering ervoor dat de vraag daalt.
Verandering vraag / Verandering prijs IN PROCENTEN
Wat zijn substitutiegoederen?
Wanneer de prijs van het ene goed A, de vraag naar het andere goed B doet toenemen.
Bijvoorbeeld boter en margarine.
Koffie en thee.
Wat zijn complementaire goederen?
Een prijsdaling bij een bepaald goed (skivakantie) OOK een positief effect op de vraag naar een ander goed (skis) zonder prijsdaling van dat andere goed
Wanneer treed er verschuiving van de vraagcurve op?
Meer consumenten, een grotere vraag. De lijn zelf verandert. Niet het punt op de lijn.
Wanneer treed er een verschuiving langs de vraagcurve op?
Wanneer de prijs verandert.
Hogere prijs: lagere vraag.
Lagere prijs: hogere vraag.
Wat is de Engelcurve?
Als het inkomen stijgt, neemt de behoefte naar een goed toe. Een kromme lijn op een grafiek. Y = vraag, X = inkomen
Wat is een inferieur goed?
mensen willen dit niet kopen tov een ander goed