Leereenheid 1 - Produceren Flashcards

1
Q

Wat zijn kapitaalmiddelen? Hoe noemen we dit ook wel? Welke soorten kapitaalmiddelen zijn er?

A

Kapitaalmiddelen zijn hetzelfde als activa. Het zijn zaken die nodig zijn om te kunnen produceren. Je hebt vaste en vlottende kapitaalmiddelen. Samen vormen ze de productiefactor kapitaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke productiefactoren zijn er? Zijn ze vast of variabel? Waar hangt dit vanaf?

A

Kapitaal (zowel vast als variabel) en arbeid (variabel). Op de lange termijn zijn alle productiefactoren variabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de kortetermijnproductiefunctie?

A

Het verband tussen aantal werknemers (L, van labor) en de totale productie (Q, van quantity). Wanneer L omhoog gaat, gaat Q ook omhoog - tot een zeker punt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is arbeidsverdeling?

A

Het opsplitsen van taken in deeltaken om zo de efficiëntie te verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de formule voor gemiddelde arbeidsproductiviteit? Wat geeft dit aan?

A

Totale productie (Q) / Aantal werknemers (L). Het geeft de gemiddelde productie per werknemer aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de marginale arbeidsproductiviteit? Welke formule gebruiken we hiervoor?

A

Delta productie (Q) / Delta aantal werknemers (L). Het geeft aan met hoeveel de productie omhoog gaat bij het aanstellen van een bepaald aantal medewerkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de wet van de toenemende en afnemende fysieke meeropbrengst? Wat voor een soort wet is dit? Welke limiterende factor komt hierbij kijken?

A

Het gaat hier om een ervaringsregel. De wet houdt in, dat wanneer je de vaste productiefactoren gelijk houdt en de variabele productiefactoren opschroeft, de productiviteit eerst zal toenemen en dan zal dalen.
Omdat we het hebben over vaste productiefactoren, gaat het over een korte termijn. De limiterende factor is dus tijd. Want op de lange termijn zijn alle productiefactoren variabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de totalekostenfunctie?

A

Het verband tussen de totale kosten, en de productieomvang van een bepaalde periode. Dus hoeveel kost het om een bepaald aantal producten te maken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn vaste kosten? En een paar voorbeelden?

A

Kosten die gelijk blijven ongeacht hoeveel er geproduceerd wordt. Dus huur, afschrijvingskosten, rente, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn variabele kosten? En een paar voorbeelden?

A

Kosten die veranderen (omhoog of omlaag) naar gelang er meer of minder geproduceerd wordt. Dus grondstoffen, loonskosten, transportkosten, milieuheffingen, etc. Op de lange termijn zijn alle kosten variabel, omdat de productiecapaciteit kan veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaan de totale kosten? Wat is de formule? Hoe verloopt deze functie?

A

Totale kosten (TK) = Totale constante kosten (TCK) - Totale variabele kosten (TVK). De functie heeft een stijgend verloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is GTK? Wat is de formule?

A

Gemiddelde totale kosten. GCK + GVK.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is GCK? Wat is de formule?

A

Gemiddelde constante kosten. TCK / Q.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is GVK? Wat is de formule?

A

Gemiddelde vaste kosten. TVK / Q.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de minimale efficiënte schaal?

A

De kleinste productie (kleinst aantal producten) waarbij je nog de laagste gemiddelde kosten hebt. Bij een hogere productie zullen de kosten per product omhoog gaan en zal je schaalnadelen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn marginale kosten?

A

Het bedrag wat nodig is om één extra product de produceren. Je telt hierbij de vaste kosten niet mee, omdat die immers al vaststaan. Dus alleen de variabele kosten van die periode, per product.

17
Q

Wanneer dalen de gemiddelde totale kosten wanneer je meer produceert?

A

Wanneer de marginale kosten lager zijn dan de GTK. Want dan halen de MK het gemiddelde naar beneden. Het snijpunt tussen de twee functies op de grafiek is dus dat de lijn van de MK de GTK snijdt op het LAAGSTE punt van de GTK. Want wanneer de MK hoger zijn dan de GTK, zal de GTK stijgen, en de lijn omhoog gaan!

18
Q

Wat zijn sunk costs? Tellen ze mee? Wat moet je hiermee doen?

A

NEE! Ze tellen niet mee. Dit zijn kosten die in het verleden zijn gemaakt, waar je nu niks meer aan kan doen. Je kan het beste je verlies proberen de minimaliseren.

19
Q

Wat zijn vermijdbare kosten? Tellen ze mee? Wat moet je hiermee doen?

A

Kosten die je kan besparen door bepaalde beslissingen NIET te nemen.

20
Q

Wat zijn opportunitykosten?

A

Gemiste opbrengst, omdat er geen opbrengst gegenereerd is in een bepaalde tijd terwijl dat wel had gekund.

21
Q

Welke van de onderstaande gebeurtenissen beïnvloeden de productiecapaciteit en waarom?
A Een multinational besluit een vestiging te sluiten.
B Een onderneming voor 500 werknemers werktijdverkorting aan te vragen.
C Een zuivelfabriek besluit de productie uit te breiden door meer overwerk te laten verrichten.
D Een olieraffinaderij besluit om de raffinagecapaciteit in het Botlekgebied te verdubbelen.

A

A en D.
Omdat hierbij de VASTE kapitaalgoederen worden veranderd.
Bij B en C verandert de FEITELIJKE productie.

22
Q

Waarom worden constante kosten ook wel capaciteitskosten genoemd?

A

Omdat constante kosten verband houden met de vaste kapitaalmiddelen, die op hun beurt bepalen wat de productiecapaciteit is (het maximaal aantal producten dat je kan maken).

23
Q

Wat verstaan we onder de gemiddelde en marginale productiviteit van een productiefactor?

A

Gemiddeld: Het aantal producten gedeeld door de hoeveelheid productiefactor (kapitaal of arbeid).
Marginaal: Hoeveel het kost om één extra product te maken waarbij je de vaste kapitaalmiddelen buiten beschouwing laat.

24
Q

Juist of onjuist? Waarom?

Zodra de marginale kosten gaan stijgen, zullen ook de gemiddelde totale kosten omhoog gaan.

A

Onjuist. Zolang de MK lager zijn dan de GTK zullen de GTK niet stijgen.

25
Q

Juist of onjuist? Waarom?

Een stijging van de gemiddelde totale kosten gaat steeds gepaard met een stijging van de marginale kosten.

A

Juist. Wanneer de GTK stijgen betekent dit dat de MK boven de GTK gestegen zijn.