lecture 4 Flashcards

1
Q

waarom moeten groeimedia alle ingredienten bevatten?

A

voor optimale groei en microorganisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat moet er aanwezig zijn in groeimedia?

A
  1. koolstofbron
  2. energiebron
  3. stikstofbron
  4. anorganische zouten
  5. spore-elementen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is gedefinieerde media?

A

compositie en hoeveelheden precies bekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is complexe media?

A

exacte samenstelling is niet bekend. bevat ‘rijke’ complexe componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat moet er met media gebeuren voordat ze beent worden?

A

ze moeten geautoclaveerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat gebeurt er als er geen stikstof aanwezig is

A

microorganismen die stikstof uit de lucht kunnen halen, zijn de enige die kunnen groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn 2 voorbeelden van soorten prokaryoten die stikstof binden

A
  1. vrijlevende bacterien
  2. bacterien in symbiose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar zijn nitrogenases gevoelig voor

A

zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe zorgt axotobacter minder gevoelig wordt voor zuurstog

A

zuurstof wordt verderd door ademhaling en verminderde diffusie van zuurstof door slijmlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe zorgt rhizobium minder gevoelig wordt voor zuurstog

A

bacteroiden leghaumoglobine (bindt aan zuurstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe zorgt zyaanobacterien minder gevoelig wordt voor zuurstog

A

ze vormen heterocysten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat gebeurt er bij hetersyst-vorming

A

er is geen fotosynthese 2 (dat produceert zuurstof)
en het is gunstig milieu voor het nitrogenase
heterocysten zijn anoxic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een ander woord voor bi0synthese

A

anabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is katabolisme?

A

alle processen bij elkaar die ATP opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is anabolisme en katabolisme bij elkaar?

A

metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

exergone reactie

A

reacties die energie (ATP) opleveren

17
Q

waar is reducerend vermogen (elektronendonors) essentieel voor?

A

katabolisme en anabolisme

18
Q

wat is het verschil tussen chemotroof en fototroof?

A

energie leveren via moleculen (chemotroof) of via licht (fototroof)

19
Q

wat is lithotroof?

A

anorganisme elektronendonor

20
Q

wat is organotroof?

A

organisme elektronendonor

21
Q

wat is autotroof?

A

anorganisme koolstofbron

22
Q

wat is heterotroof?

A

organische koolstofbron

23
Q

wat is het verschil tussen oxidatie en reductie?

A

oxidatie is het verliezen van elektronen en reductie is het opnemen van elektronen

24
Q

wat wordt er bedoeld met redox potentiaal?

A

de neiging om elektronen te doneren
Hoe hoger (positiever, minder negatief) de
redoxpotentiaal: des te moeilijker de afgifte van
elektronen.

25
Q

waarom heb je relatief weinig NAD+ en NADH nodig?

A

NAD+ en NADH worden continu hergebruikt

26
Q

wat wordt er gemaakt voor langdurige opslag van ATP?

A

onoplosbare polymeren

27
Q

waarvoor wordt glycolyse allemaal gebruikt?

A
  1. Aërobe ademhaling (O2 als e-acceptor)
  2. Anaërobe ademhaling (andere e-acceptor; NO3-, SO42-,…….)
  3. Fermentatie (geen externe electronenacceptor !!).
28
Q

wat is de essentie van fermentatie?

A

vindt plaats wanneer er geen uitwendige elektronacceptoren aanwezig zijn
(maar NAD+ moet wel opnieuw uit NADH gevormd worden)