lecture 1 Flashcards

1
Q

hoe krijgen bacterien energie als ze geen mitochondrien hebben?

A

aan het celmembraan gebeurt er oxidatieve fosforylering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat doen ribosomen?

A

eiwittranslatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat voor soort cellen zijn prokaryoten?

A

bacteriën en archaea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar zijn cellen van archaea aan te herkennen?

A

chromosoom lijkt op dat van bacteriën,
maar de manier waarop het is opgerold en de
replicatie lijkt op die van eukaryoten. De
samenstelling van de celwand en de
celmembraan is verschillend (o.a. geen
peptidoglycaan en andere lipiden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hebben prokaryoten een nucleus?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hebben prokaryoten mitochondrien?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hebben prokaryoten chloroplasten?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hebben prokaryoten ER?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hebben prokaryoten een celwand?

A

ja, complex (peptidoglycan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hebben prokaryoten organellen?

A

ja, vb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hebben eukaryoten een nucleus met membraan?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hebben eukaryoten mitochondrien?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hebben eukaryoten chloroplasten?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hebben eukaryoten ER?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hebben eukaryoten celwand?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

processen die in alle cellen voorkomen?

A

metabolisme, groei, evolutie

17
Q

welke processen komen niet in alle cellen voor?

A

differentieren, communiceren, genetische uitwisseling, motolity

18
Q

wat is het doel van metabolisme?

A

energie krijgen voor groei

19
Q

wat houdt evolutie in?

A

het veranderen van een organisme, aanpassen aan omgeving etc

20
Q

wat gebeurt er bij metabolisme?

A

cellen nemen stoffen op en veranderen die voedingsstoffen en verwijderen het afval

21
Q

waardoor kan je snelle evolutie krijgen?

A

DNA kan loslaten en opgenomen worden door een andere cel, waardoor er snelle mutaties ontstaan

22
Q

zijn micro-organismen en in het bijzonder bacterien en archaea eencellig of meercellige organismen

A

eencellige organismen

23
Q

wat is motility

A

Motiliteit is het vermogen van een eencellig, of eenvoudig meercellig organisme, om op eigen kracht energie om te zetten in arbeid

24
Q

wat is cel differentiatie?

A

een cel vormt een nieuw celstructuren (zoals sporen)

25
Q

hoe ziet communicatie tussen cellen eruit?

A

cellen hebben interacties met elkaar dmv chemische messengers