latijn woorden examen juni (dag 7) Flashcards
1
Q
terrere
A
bang maken
2
Q
tegere
A
bedekken
3
Q
ducere
A
leiden
4
Q
procedere
A
voortgaan
5
Q
metuere
A
vrezen
6
Q
dicere
A
zeggen
7
Q
discere
A
leren
8
Q
agere
A
drijven/doen
9
Q
vincere
A
overwinnen
10
Q
relinquere
A
verlaten
11
Q
etiam
A
zelfs
12
Q
tum
A
op dat ogenblik
13
Q
cedere
A
gaan/wijken