latijn woorden examen juni (dag 10) Flashcards
1
Q
antiquus
A
oud
2
Q
deesse
A
ontbreken
3
Q
interim
A
ondertussen
4
Q
cur
A
waarom
5
Q
puer
A
kind/jongen
6
Q
ager
A
veld
7
Q
aeger
A
ziek
8
Q
miser
A
ongelukkig
9
Q
vester
A
jullie
10
Q
recusare
A
weigeren
11
Q
exspectare
A
wachten
12
Q
probare
A
testen/ goedkeuren
13
Q
vocare
A
bij zich roepen
14
Q
monere
A
waarschuwen
15
Q
possidere
A
bezitten