Latijn BWL p9-12 Flashcards
aeternus
eeuwig
aether, -eris
(boven)lucht, hemel
aevum
tijd; leven(sduur)
affectus, -us
gemoedsgesteldheid, stemming
afferre, attuli, allatum
ergens heen brengen; melden; veroorzaken
afficere, -ficio/feci, -fectum
iemand iets aandoen (+acc&abl)
age (imp)
vooruit!
ager
akker, veld
agere, egi, actum
drijven; doorbrengen; (be)handelen
aggredi, -gredior, -gressus sum
zich wenden tot; ondernemen, beginnen; aanvallen
agitare
opjagen, zich met iets bezighouden
agmen, -inis
stoet, kolonne
agnoscere, agnovi, agnitum
herkennen, inzien; erkennen
agnus
lam, jong schaap
agrestis
tot de akker behorend; onbeschaafd
agricola
landbouwer, boer
ait
zeggen, beweren
ala
vleugel (vogel); vleugel (leger)
albus
wit
alere, alui, altum
voeden, grootbrengen
ales, -itis
gevleugeld, vogel
alienus
tot een ander toebehorend; vreemd; ongunstig
alioqui
overigens
aliquando
eens, ooit
aliquis
iemand, een of andere, ‘n
aliter
op een andere wijze, anders
alius
(een) ander
almus
voedend, weldadig
alter, -ius
de een (de ander); tweede
altus
hoog, diep
amare
liefhebben, houden van
amarus
bitter, grievend
ambitio, -ionis
politieke campagne
ambo, ambae, ambo
beide (tesamen)
amicitia
vriendschap
amittere, -misi, -missum
verliezen
amnis, -is (m)
stroom, rivier
amor, -oris
liefde
amplecti, amplexus sum
omarmen
amplus
ruim, aanzienlijk
an (vraagpartikel)
of
anguis, -is
slang
angustus
nauw, eng, beperkt
anima
levensadem, adem, ziel, leven
animadvertere, -verti, -versum
opmerken, aanmerkingen maken op, straffen
animal, -is
levend wezen; dier
animus
ziel; geest; gemoed; moed