Latijn BWL p5-8 Flashcards
1
Q
a(b)
A
van(af); door
2
Q
abdere, -didi, -ditum
A
verbergen
3
Q
abesse, afui
A
afwezig -, verwijderd zijn
4
Q
abire, -ii, -itum
A
weggaan
5
Q
abstinere, -tinui
A
afhouden van (+acc&abl)
6
Q
ac, atque
A
en
7
Q
accedere, -cessi, -cessum
A
naderen, nabij komen
8
Q
accendere, -cendi, -censum
A
in brand steken; aanvuren
9
Q
accidere, -cidi
A
gebeuren
10
Q
accipere, -cipio/-cepi, -ceptum
A
ontvangen, krijgen; vernemen
11
Q
acer, -ris
A
hevig, fel, vurig
12
Q
acies, -ei
A
slag; slaglinie
13
Q
acutus
A
scherp
14
Q
ad
A
naar; tot; bij
15
Q
addere, -didi, -dittum
A
toevoegen
16
Q
adducere, -duxi, -ductum
A
brengen naar; brengen tot
17
Q
adeo
A
zo(zeer)
18
Q
adesse, -fui
A
aanwezig zijn; steunen (+dat)
19
Q
adhibere, -hibui, -hibitum
A
er bij halen; gebruiken