Latijn BWL p21-24 Flashcards
causa
zaak, proces; reden, oorzaak; omwille van (+gen, postpositie)
cavere, cavi, cautum
oppassen (voor) (+acc)
cavus
hol
cedere, cessi, cessum
(weg)gaan; wijken (voor) (+dat)
celare
verbergen (voor) (+acc&acc)
celebrare
vereren; vieren
celer, -is
snel
celsus
hoog
cena
maaltijd
censere, censui, censum
denken, vinden; besluiten
censor, -oris
censor
centum
honderd
centurio, -ionis
centurio
cera
was, schrijftafeltje
cernere, crevi, cretum
onderscheiden, zien
certare
strijden, wedijveren
certe (adv)
zeker; tenminste, althans
certus
zeker, vast
cervix, -icis
nek
cervus
hert
cessare
onbenut blijven; dralen
ceterum (adv)
overigens, verder
ceterus
overig
ceu
zoals
cibus
voedsel
ciere, civi, citum
in beweging brengen
cingere, cinxi, cinctum
omringen
cinis, -eris
as (van vuur)
circa, circum
rondom, in de buurt van
circumfundere, -fudi, -fusum
omringen
circumvenire, -veni, -ventum
omsingelen
citus
snel
civis, -is
burger
civitas, -atis
burgerij, staat; burgerrecht
clades, -is
nederlaag, ramp
clamor, -oris
(ge)schreeuw
clarus
helder; duidelijk; beroemd, vooraanstaand
classis, -is
vloot
claudere, clausi, clausum
(af)sluiten
cliens, -tis
(beschermeling, afhankelijk van een patronus), vazal
clivus
helling
coepisse, coeptus sum
beginnen
coercere, coercui, coercitum
binnen grenzen houden; bedwingen
coetus, -us
bijeenkomst, vergadering
cogere, coegi, coactum
bijeenbrengen; dwingen
cogitare
(be)denken, zinnen op