Latijn BWL p13-16 Flashcards
1
Q
annus
A
jaar
2
Q
ante, antea (adv)
A
tevoren
3
Q
ante (prep)
A
voor
4
Q
antequam
A
voordat
5
Q
antiquus
A
oud
6
Q
antrum
A
grot
7
Q
anxius
A
bezorgd, angstig
8
Q
aper
A
wild zwijn
9
Q
aperire, aperui, apertum
A
openen; onthullen
10
Q
apertus
A
open, openbaar
11
Q
apis, -is
A
bij
12
Q
apparere, -parui
A
verschijnen
13
Q
apparet
A
het is duidelijk
14
Q
appellare
A
toespreken, roepen, noemen
15
Q
appetere, -petivi, -petitum
A
streven naar; begeren
16
Q
apponere, -posui, -positum
A
zetten bij, - op
17
Q
aptus
A
geschikt
18
Q
apud
A
bij
19
Q
aqua
A
water
20
Q
ara
A
altaar
21
Q
aratrum
A
ploeg
22
Q
arbitrium
A
oordeel, beslissing