Krachtwerk Flashcards

1
Q

Levensgebieden van krachtwerk

A
  • Wonen
  • werken en leren
  • Familie, vrienden, kennissen.
  • Kinderen en opvoeding
  • Gezondheid en zelfzorg
  • geld en inkomen
  • vrije tijd
  • partner
  • zingeving
  • veiligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de krachten inventarisatie?

A

Een hefboom voor verandering die inzicht geeft in het vermogen van de cliënt tot zelfregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Empowerment

A

een proces van bewustwording, zelfbeschikking en ontgroeien van lijdzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

5 soorten van kracht:

A

1 persoonlijke kwaliteiten: Zo divers als de mensheid, kunnen ingezet worden in het herstelproces en bij het bereiken van persoonlijke doelen.

2 Talenten en vaardigheden: Ze worden bewust van wat ze te bieden hebben en wat ze kunnen. Ieder mens heeft vaardigheden of ze gehad.

3 krachten en mogelijkheden in de omgeving: Sociale bronnen uit de natuurlijke omgeving en hele tastbare zaken zoals huisvesting, goederen.

4 interesses en aspiraties: wat beweegt je ten diepste. Wat geeft je kracht. Soms leeftijdsgebonden.

5 Kennis en ervaring: constant leren. Kunnen kennis hebben op elk gebied of echte uitblinkers zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aspecten die deel uitmaken van de interpretatie van een ecogram

A
  • Omvang: hoe groot is het netwerk
  • Differentiatie: hoe gevarieerd het is netwerk
  • Dichtheid: frequentie en initiatief tot contact
  • Bereikbaarheid: hoe groot is de objectieve afstand
  • Stabiliteit: hoe stabiel en duurzaam is het netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ecogram

A

Met een ecogram brengen we de belangrijke sociale contacten van de cliënt in kaart. Het ecogram houdt rekening met verschillende leefgebieden. Het is als een röntgenfoto van het sociaal
netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Existentiële loyaliteit

A

Loyaliteit ontstaat door de gift van leven, het is geen gevoel maar een zijnsgegeven. De bond is er positief of negatief. Hij kan niet verbroken worden, wel ontkend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verworven loyaliteit

A

Het kind wordt door andere opgevoed dan de biologische ouders. Door de dagelijkse investering wordt de loyaliteit verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verticale loyaliteit

A

De loyaliteit tussen ouders en kind, vaak is deze asymmetrisch er wordt meer ontvangen dan gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Horizontale loyaliteit

A

Gekozen vrienden, collega’s, partners. Deze loyaliteit is symmetrisch en wederkerig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Loyaal

A

Een keuze voor de persoon, willen voldoen aan de verwachtingen en rekening houden met de belangen van de persoon.
Loyaliteiten kunnen botsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Loyaliteitsconflict

A

Zijn een uitnodiging om steeds nieuwe balansen te vinden en te zoeken naar verbondenheid. Ruimte maken voor persoonlijke loyaliteiten om uit te spreken, begrip voor elkaars visies en elkaars sterke kanten mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gespleten loyaliteit

A

Wanneer kinderen moeten kiezen voor de ene ouder tegen de andere ouder. Terwijl ze bij beide ouders loyaal willen blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onzichtbare loyaliteit

A

Als men niet openlijk loyaal kan zijn en loyaliteit gaat ontkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rechtvaardige relatie

A

Een relatie waarin een evenwicht bestaat tussen geven en nemen.
Zo ontstaat er een vertrouwen in de ander en zijn we zelf betrouwbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Parentificatie

A

Parentificatie begint al tijdens de vroege ontwikkeling van het kind. Het kind zorgt voor de ouder (troosten, klusjes) Dat is heel normaal en gezond. Maar soms schiet die zorg door en verandert deze zorg in langdurige en structurele ondersteuning.

17
Q

Destructieve parentificatie

A

Er is sprake van destructieve parentificatie wanneer ouders hun behoeften op hun kinderen projecteren. Het kind krijgt hierdoor de verantwoordelijkheid voor het welbevinden van de ouders. Hiermee hopen ze liefde, aandacht en erkenning te krijgen.

18
Q

Destructieve idealisatie

A

Kind moet voldoen aan hoge verwachtingen van ouders zonder dat er rekening wordt gehouden met de belangen en mogelijkheden van het kind.

19
Q

Destructief gerechtigd

A

Het kind krijgt het recht om anderen af te wijzen en te wantrouwen, het recht om herstel te eisen bij anderen voor wat hem vroeger is aan gedaan, soms zelfs wraak te nemen.

20
Q

Roulerende erkenning

A

Erkenning claimen bij anderen en daarmee de ouders sparen die eigenlijk te kort hebben gedaan.

21
Q

Delegaat

A

Belangen van ouders krijgen (on) bewust voorrang op het kind.

22
Q

Legaat

A

De ethische verplichting om erfgoed dat men ontvangen heeft vorige generaties vorm te geven in zijn eigen leven en daarmee een bijdrage te leveren aan volgende generaties.

23
Q

Schaalvragen

A

Je vraagt je cliënt om een cijfer.

24
Q

Cognitief luisteren

A

naar feiten

25
Q

Affectief luisteren

A

naar emoties, lichaamshouding

26
Q

Psychologische basisbehoeften

A
  • autonomie: ik kan het zelf
  • betrokkenheid: Ik hoor erbij
  • competentie: Ik kan het
27
Q

Redzame patiënt

A

Geïnformeerd gezonde levensstijl, kiest zelf voor een behandelaar en beslist actief mee over de behandeling.

28
Q

Het doen vermogen heeft 3 persoonskenmerken

A

-temperament:
approach temperament> pakken stressoren aan,
Avoidance temperament-> gaan ze uit de weg

  • zelfcontrole: vermogen om dominante gedragsneigingen te veranderen of te onderdrukken. Gedrag, gedachten en emoties worden gereguleerd.
  • overtuiging: optimisme of pessimisme.
29
Q

Werkalliantie

A
  • doelen die overeengekomen zijn
  • taken gezamenlijk traject
  • binding (goede band)

In gedwongen kader:

  • binding is erg belangrijk
  • vertrouwen in elkaars bedoelingen
  • doelen worden opgelegd, daarom moet de richting van deze doelen en communicatie helder zijn