Klinisch redeneren Flashcards

1
Q

Wat is klinisch redeneren?

Heel kort gezegd?

A
  1. Een continue proces van:
    - kritisch denken
    - gegevens verzamelen en analyseren
    –> gericht op vragen/problemen van een individu en zijn context ivm ziekte en gezondheid –> tot het beste besluit komen over de zorg.
  2. Gebruiken van een bepaalde denk- en handelswijze
    –> met handvaten om het beleidsvormingsproces te doorlopen, onbedoelde zorguitkomsten beperken

Nadenken over je eigen professioneel handelen in de praktijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie zijn theorie is klinisch redeneren?

A

Marc Bakker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kan de VV gebruiken om bepaalde situaties te herkennen en haar denk- en handelswijze op te baseren?

A
  1. Diagnostische (Wat is er aan de hand?)
  2. Etiologische (Oorzaak?)
  3. Therapeutische (Wat kunnen we doen?)
  4. Prognostische
    vragen (Wat denken we te kunnen bereiken?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Twee manieren van redeneren?

Belangrijk: vullen elkaar aan

A
  1. Heuristisch redeneren
  2. Analytisch redeneren

Te analytisch: zorgproces vertragen
Te heuristisch: minder objectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is heuristisch redeneren?

A

Op basis van:
- intuitie
- impliciete kennis en processen
= automatisch en snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is analytisch redeneren?

A

Op basis van:
- logica
- feiten
- cijfers
- expliciete processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

???Nieuwe veiligheidscultuur ?

A

Medische fouten voorkomen door:
1. Correcte rapportering
2. Crisis Resource Management
3. Simulatietraining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 4 O’s die het proces van redeneren weergeven?

A
  1. Observeren
  2. Ordenen
  3. Oordelen
  4. Overdenken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt observeren in?

A

= Alle mogelijke feiten die je waarneemt, zoals:
- klinische symptomen
- klachten
- controles
- labo-resultaten
- bloedresultaten,..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt ordenen in?

A

= Ahv observaties worden de gedachten geordend:
- Wat heb je waargenomen?
- Waar zit het probleem?
- Zijn er verbanden?

Moeilijkste onderdeel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt oordelen in?

A

= Diagnosticeren, constateren of vaststellen.
* Rood = stop: er wordt een actueel probleem gesignaleerd; er moet actie ondernomen worden
* Oranje = waarschuwing: er wordt een verhoogd risico gesignaleerd, een bedreide functie
* Groen = velig: er is geen probleem/ geen disfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt overdenken in?

A

= Controleren of het redeneren klopt.
Zijn de signalen juist geïnterpreteerd?

=> Redeneren cyclisch proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de 6 stappen methodiek?

A
  1. Oriëntatie op de situatie
  2. Klinische problematiek inzichtelijk
  3. Aanvullend onderzoek
  4. Klinisch beleid
  5. Klinisch verloop
  6. Nabeschouwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Volgens de leidraad

Verduidelijk stap 1: Oriëntatie op de situatie

Hypothetisch deductief denken?

A

OBSERVEREN
adhv ISBAR (andere redeneerhulpen kunnen ook)
1. I= Identificatie patiënt
2. S= Mentale en fysieke gezondheid in kaart brengen
2. B= Bestaande en doorgemaakte ziekten/allergieën/behandelingen
/zwangerschappen,…
3. A= Meetgegevens, observaties, bloedwaarden, mogelijke oorzaken, urgentie van de situatie (aanzet, gaat verder in stap 2)

Gegevens verzamelen + zorgvraag in kaart brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leidraad

Wat verstaan we onder de aanzet geven ivm de A in ISBARR?

A
  1. De verzamelde gegevens rangschikken volgens zorgthema’s
  2. Beeld schetsen van de ZV op persoonlijk, mentaal en vitaal-somatisch functioneren
    –> gebruik maken van redeneerhulpen en methodieken
  3. Vraag je per zorgthema af of er gegevens bekend zijn in de voorgeschiedenis die invloed hebben op dit zorgthema.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het klinisch beeld?

A

= actuele gezondheidssituatie

Nauwkeurige beschrijving van hoe een ziekte/ aandoening zich op het huidig ogenblik openbaart. Het klinische beeld wordt ondersteund door concrete observaties en metingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verduidelijk stap 2 Klinische problematiek inzichtelijk

Hypothetisch deductief denken?

A

ORDENEN
De A van ISBARR wordt verder uitgewerkt
–> Welke zorgthema’s zijn betrokken en welke zijn het meest kritisch?
–> Gebruik maken van PES/kleurcodes/klachtuitdieping

=> Inzicht leveren in het actuele functioneren en te verwachten problematiek per zorgthema

Verdere uitwerking van Assessment (isbar)

Differentiaaldiagnoses opstellen van elke mogelijke diagnoses

18
Q

Wat verstaan we onder de verdere uitwerking ivm de A in ISBARR

A
  1. Problematiek beredeneren volgens “signs and symptoms”
  2. Prioriteiten stellen: rood, geel en groen
  3. Kernproblemen? Persoonlijk, mentaal en vitaal-somatisch functioneren
  4. Problemen/klachten > formuleer de zorgbehoefte vanuit de zorgvrager
19
Q

Stap 2: hoe ga je de volgorde bepalen in het prioritiseren van zorgthema’s?

A

2 opties:
1. Principe oorzaak-gevolg
Primaire problematiek zoeken en domino-effect tegengaan.
2. ABCDE
Treat first that kills first

Welke van de twee hangt sterk af van gezondheidssituatie van de patiënt.

20
Q

Verduidelijk stap 3 Aanvullend onderzoek

Hypothetisch deductief?

A

OORDELEN
1. Anamnese - lichamelijk onderzoek - laboratoriumonderzoek - beeldvorming - fysiologische funtie onderzoek

Recommandations (isbar)
= Welke bijkomende onderzoeken stel je voor?
= Welke behandelingsinterventies stel je voor?

ALTIS is hier een goede redeneerhulp.

Oplijsten DD, aanvullende vragen/onderzoek –> filteren tot 1à2 diagnoses = uitwerken werkdiagnose

21
Q

Welk soort stappen zijn stap 1, 2 en 3?

A

Diagnostische stappen

22
Q

Verduidelijk stap 4 Klinisch beleid

Hulpmiddel?

Hypothetisch deductief

A

OORDELEN
–> Welke interventies nodig?
–> Wie moet geconsulteerd worden?
–> Hoe dient PT opgevolgd & begeleid te worden?
–> Hoe kunnen de zelfzorgfuncties ingeschakeld/verbeterd worden?

Invulling moet een logisch gevolg zijn van de verkregen informatie uit stap 1, 2 en 3:
- Beredeneer of elke handeling noodzakelijk is
- Beredeneer hoe de zorgvrager verder bewaakt, geobserveerd moet worden
- Beredeneer wat de volgorde van handelen is
- Communiceer met collega’s, arts, patiënt en familieleden

SMART

Beleid wordt ingesteld ifv de werkdiagnose en uitgevoerd.

23
Q

Volgens de leidraad

Verduidelijk stap 5 Klinisch verloop

Hypothetisch deductief

A

OORDELEN
–> Prognose?
–> Mogelijke complicaties en hierbij prognose?

Beredeneren van het gewenste en ongewenste verloop van de Zorgvragen/Ziekte/Aandoening en beleid op lange en korte termijn, hoe herkennen en wanneer de situatie geëvalueerd dient te worden

Recommandation = Hoe reageert de ZV op de medisch-verpleegkundige behandeling?

Opvolgen van het effect van de ingestelde behandeling

24
Q

Verduidelijk stap 6 Nabeschouwing

Hypothetisch deductief

A

OVERDENKEN
–> Patiëntveilige en kwalitatieve zorg geboden?
–> Ethisch onderbouwde zorg geboden?
–> Wat heb ik geleerd voor de toekomst?
–> Overloop hierin stap 1-5 en trek conclusies

Heeft de behandeling het gewenste effect? Zijn er bijkomende klachten of observaties –> zo niet effectief –> herstart de redeneercyclus.

25
Q

Volgens de leidraad

Hypothetisch deductief denken samengevat

Voorbeelden kunnen geven

A

STAP 1: Gegevens verzamelen en zorgvraag in kaart brengen
STAP 2: Differentiaaldiagnoses opstellen van elke mogelijke diagnoses
STAP 3: Oplijsten DD; aanvullende vragen en aanvullende onderzoeken–>filteren tot 1 à 2 diagnoses: uitwerken werkdiagnose
STAP 4: beleid wordt ingesteld ifv de werkdiagnose en uitgevoerd.
STAP 5: opvolgen van het effect van de ingestelde behandeling
STAP 6: heeft de behandeling het gewenste effect? Zijn er bijkomende klachten of observaties?–> zo niet effectief –> herstart de redeneercyclus.

26
Q

Waaruit bestaat het hypothetisch deductief denken?

A

Het is een manier van klinisch redeneren, verdeeld in 2 fasen:
1. Inductiefase
2. Deductiefase

27
Q

Hypothetisch deductief redeneren

Leg de inductiefase uit

A
  1. Breed beginnen = alle mogelijke diagnoses en smal eindigen = werkdiagnose en beleid
  2. Verzamelen van alle relevante info
    (zowel objectieve gegevens als beleving PT)
  3. Concretiseren van de zorgvraag + urgentie bepalen
  4. Differentiaaldiagnose opstellen voor alle mogelijke diagnoses (analytisch en heuristisch) + incidentie-/prevalentiecijfers + karakteristieken van de zorgvrager
  5. Ontstaan van een objectieve rangorde

Oppassen met cognitieve bias = onvolledigheid

28
Q

0Hypothetisch deductief redeneren

Leg de deductiefase uit.

A
  1. Uit de differentiaaldiagnose (DD) een werkdiagnose opmaken mbv:
    =>ziektescripts
    =>aanvullende vragen
    =>medische onderzoeken
  2. Diagnoseopties worden bevestigd of uitgesloten (volgens verschillende strategieën)
  3. Beleid bepalen volgens de werkdiagnose, indien nodig proces opnieuw doorlopen.
    !!! Belang van documentatie en communicatie naar PT en collega’s
29
Q

Wat zijn de hulpmiddelen/redeneerhulpen van het klinisch redeneren?

A
  1. CRM - Crisis Resource Management
  2. ISBARR
  3. EWS
  4. MEOWS
  5. PEWS
  6. ABCDE
  7. PES
  8. SMART
  9. ALTIS

Op kaartjes

30
Q

Redeneerhulpen

Leg ISBARR wat kort uit.

Uitgebreide en/ aangepaste vorm van de assessment?

A
  1. Oorspronkelijk bedoeld voor kritieke situaties
  2. Alledaagse patiëntensituaties in kaart brengen
  3. ISBARR vooral gebruikt bij telefonische overdracht waarbij de I staat voor identification (wie ben je, op welke afdeling zit je,…)

  • Obstetrie: POVASI; APGAR; CTG (normaal; suboptimaal; abnormaal; preterminaal); obstetrische EWS
  • Neonatologie: NEO comfort scale
31
Q

Redeneerhulpen

Leg kort Early Warning Signs- scor (EWS) uit.

A

Bedoeld om vitaal bedreigde patiënten in een vroeg stadium op te kunnen sporen
–> VV gaat tijdens de routinematige controles, zoals bloeddruk (RR), hart- en ademhalingsfrequentie beoordelen of de waarde daarvan zich in een gevarenzone bevindt: punten toekennen
–> patiëntwaarde wijkt af van de normaalwaarde? De maximale score bedraagt 17. Een score onder 3 is ok. Van 3 en meer dient de arts verwittigd te worden.
–> EWS kan gebruikt worden tijdens de A in ISBARR

32
Q

Aandachtspunten bij de EWS?

A
  1. Sommige parameters van de EWS kunnen onder sterke invloed staan van medicatie gebruik. Hierdoor kan een vals lage score ontstaan.
  2. Pijn wordt niet opgenomen in de score, terwijl pijn ook een ‘early warning sign’ is.
  3. De EWS is niet universeel toepasbaar. In bepaalde situaties (kinderen, obstertrie, geriatrie en CVA- TIA- patiënten) dient een aangepaste score gebruikt te worden
33
Q

Redeneerhulpen

Leg MEOWS kort uit.

Andere naam

A
  1. Een aangepaste EWS-schaal voor obstetrische patiënten
    = ‘Modified Early Obstetric Warning Score’ (MEOWS) of
  2. Deze schaal is van toepassing in de prenatale, perinatale en postnatale periode
  3. Binnen de MEOWS wordt de bloeddruk uitgesplitst in:
    - systolische en diastolische druk en
    - urine output wordt gescoord.
    !!! Bij een score van ≥ 3 dient de arts verwittigd te worden en dient er gepaste actie ondernomen te worden.
    !!! Bij een score van ≥ 4 dient de zuurstofsaturatie gemeten te worden.

Early warning Sign- Obstetrie (EWS- O)

34
Q

Redeneerhulpen

Leg PEWS wat beter uit.

A

= Pediatric Early Warning Scale
–> vroegtijdige identificatie van kinderen met een (potentiële) bedreiging van de vitale functies.
–> wordt gedaan via de samenvoeging van een aantal routinematige verpleegkundige controles (zoals ademfrequentie en bloeddruk) tot een score.

35
Q

Redeneerhulpen

Leg de ABCDEmethodiek wat beter uit.

A
  1. Principe treat first what kills first
    = eerst de primaire (levensbedreigende) en vervolgens de secundaire, tertiaire (niet-direct, niet-levensbedreigende) letsels en stoornissen
  2. Letteruitleg –> zie afbeelding
36
Q

Redeneerhulpen

Leg PES wat uit.

A
  1. Ivm minder complexe problemen = verpleegkundige problemen
  2. Adhv de zorgthema’s de verpleegkundige problemen oplijsten adhv
    De ‘PES’ stuctuur, staat voor:
    * Probleem: bestaat uit een label en een kernachtig geformuleerde definitie
    * Etiologie: oorzaken, beïnvloedende factoren
    * Signalen en symptomen: kenmerken, criteria

Spendeer zowel aandacht aan objectieve als subjectieve signalen

37
Q

Redeneerhulpen

Leg het SMARTprincipe uit.

A

Om de doelen in STAP 5 te beschrijven gebruiken we onderstaande principe
1. Specifiek - Is de doelstelling eenduidig?
2. Meetbaar - Onder welke (meetbare/observeerbare) voorwaarden of vorm is het doel bereikt?
3. Acceptabel - Zijn deze doelen acceptabel voor de doelgroep en/of het management?
4. Realistisch - Is het doel haalbaar?
5. Tijdsgebonden - Wanneer (in de tijd) moet het doel bereikt zijn?

38
Q

Redeneerhulpen

Wat is de ALTISmethode?

A
  • Aard van de klacht/wond
  • Lokalisatie van de klacht/wond
  • Tijdsduur van de klacht/wond
  • Intensiteit van de klacht/wond
  • Samenhang van de klacht/wond
39
Q

Redeneerhulpen

Wat is SCEGS?

A
  1. In kaart brengen van de psychosociale situatie van de PT, via interview en observatie
  2. Bedoeld om de relatie tussen de lichamelijke klachten, de psyche en de sociale omgeving te verduidelijken.
40
Q

Voor wat staan de letters SCEGS

A
  1. Signalen en klachten (biologische dimensie):
    –> welke signalen, symptomen verontrusten de PT het meest?
    –> Hoe ervaart, beleeft de PT de symptomen van zijn ziekte?
  2. Cognitie (psychologische dimensie)
    –> Wat denkt de PT over zijn klacht? Wat verwacht PT van hulpverlening?
    –> Belang van de verbale boodschap!
  3. Emotie (psychologische dimensie)
    –> Hoe beleeft de PT dat? Let op non-verbaal gedrag
    –> Streef er ook naar aan te geven waaruit (mimiek, presentatie) je opmaakt wat de patiënt voelt. ‘Ik zie dat…”
  4. Gedrag (psychologische dimensie)
    –> Hoe gedraagt PT zich? Hoe gaat PT om met de stress/situatie?
    –> Tijdens de verpleegkundige/ vroedkundige zorg observaties doen van gedrag. Maak alleen gebruik van objectieve waarnemingen
  5. Sociaal (sociale dimensie)
    –> Wat is het effect op de omgeving?
    –> Informeren naar de reactie van de partner, kinderen, ouders, … is van belang.
41
Q

Wat is het doel van simulatie?

A

Het verhogen van de zorgkwaliteit en de patiëntenveiligheid

42
Q

Wat zijn de basisafspraken van simulatie in het onderwijs?

A
  1. Privacy en geheimhouding
  2. Camera’s en videomateriaal
  3. Microfoon
  4. Toestemming tot maken van fouten
  5. Problemen
  6. Gebruik handschoenen