1. Bloedafname - Analysegroepen Flashcards

1
Q

Wat is een bloedafname?

A

Het is het afnemen van een welbepaalde hoeveelheid bloed bij een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van een bloedafname?

A
  • Laboratoriumtesten uitvoeren
  • Zo weinig mogelijk hinder voor de persoon (voor, tijdens en na de bloedafname)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de voorwaarden bij een bloedafname?

A
  1. Een voorschrift van een arts nodig
  2. Correcte identificatie
  3. De tijd nemen om bloedafname te nemen
  4. De nodige kennis en vaardigheden bezitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bloedafname

Wat moet er op de aanvraag van de arts staan?

A
  1. Naam en voornaam patiënt
  2. Adres
  3. Geboortedatum
  4. Geslacht
  5. Naam, voornaam, adres en RIZIVnummer aanvragende geneesheer
  6. Datum voorschrift, stempel + handtekening geneesheer
  7. Datum & uur staalafname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bloedafname

Wie heeft de verantwoordelijkheid over de juistheid van de administratieve gegevens?

A

De persoon die prikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke waarde heeft de bloedafname en labo-onderzoek in het genezingsproces?

A
  1. Diagnose
  2. Therapie
  3. Prognose
  4. Management
  5. Research
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg de waarde diagnose van bloedafname uit.

A
  1. Screening op bepaalde ziektes
    –> Is er iets verkeerd?
  2. Bevestigen van bepaalde ziektes
    –> Wat is er verkeerd?
  3. Uitsluiten van mogelijke ziektes
    –> Differentieel diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een voorbeeld van diagnosewaarde.

A

Symptomen:
- overmatige dorst
- frequent urineren
- onverklaarbaar gewichtsverlies
- vermoeidheid
–> Diabetes?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg de waarde therapie van bloedafname uit.

A

Bij bepaalde bloedziekten is het nodig om op bepaalde tijdstippen en met een bepaalde labo-uitslag een uitgebreide bloedafname te doen. Het gaat hier vooral om de hoeveelheid bloed die afgenomen wordt.
= Aderlating

Deze behandeling helpt bij het reguleren van overtollige stoffen in het bloed, zoals ijzer en rode bloedcellen, waardoor het risico op complicaties wordt verminderd en de algehele gezondheid van de patiënt wordt verbeterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld van therapiewaarde.

A

Aderlating bij hemochromatose
= een genetische aandoening waarbij het lichaam te veel ijzer absorbeert uit voedsel.
=> overtollig ijzer verwijderen door bloed af te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg de waarde prognose van bloedafname uit.

A

Bepaalde uitslagen en/of combinatie/reeks van bloeduitslagen kunnen voorspellingen geven over het verloop van de ziekte –> Bepalen van passende behandelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef een voorbeeld van prognosewaarde.

A

Hartfalen
= Milde of ernstige vorm –> aanpassen van behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de waarde management van bloedafname uit.

A
  1. Follow-up therapeutisch resultaat + eventuele complicaties
  2. Follow-up van een pathologisch proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef een voorbeeld van managementwaarde.

A

Chronische nierziekte
= een progressieve aandoening waarbij de nierfunctie geleidelijk achteruitgaat, via regelmatige bloedafname gebeurt er dus een follow-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de waarde research van bloedafname uit.

A
  1. Nieuwsgierigheid
  2. Placebo-effect
  3. Medecollegiaal
  4. Wetenschappelijk onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef een voorbeeld van researchwaarde.

A

Onderzoek naar de effectiviteit van een COVID-19 Vaccin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is van belang bij hematologie-onderzoek?

A

Samenstelling en kwaliteit van het vast gedeelte van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke onderzoeken vallen onder hematologie?

A
  1. Rode bloedcellen
  2. Witte bloedcellen
  3. Bloedplaatjes/trombocyten
  4. Hemoglobine
  5. Hematocriet
  6. Ijzer, totale ijzerbindingscapaciteit, ferritine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hematologie

Leg het onderzoek van de rode bloedcellen uit.

A
  1. Verschillende onderzoeken
  2. Telling van aantal RBC rechtstreeks op het staal
  3. Uitgedrukt in milj/mm³
  4. Klinische tekenen vaak waarneembaar bij afwijkende waarden
  5. Vaak in combinatie met andere bepalingen: MCV, MCH, MCHC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

MCV
MCH
MCHC

Waarvoor gebruiken we deze waarden?

A

Mean Corpuscular Volume ‘(gem volume RBC)
Mean Corpuscular Hemoglobine (gem gewicht hemoglobine/RBC)
Mean Corpuscular Hemoglobine Concentration (gem hemoglobineconcentratie/RBC)

Om de kwaliteit van de RBC te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hematologie

Wat zijn de aandachtspunten bij RBC-onderzoek?

A
  1. De patiënt moet niet nuchter zijn.
  2. Meestal wordt een EDTA-tube gebruikt.
  3. Observeer eventuele klinische symptomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Leg het onderzoek van de witte bloedcellen uit.

A

1.Telling van aantal WBC rechtstreeks op het staal
* Uitgedrukt in aantal/mm³

2.Gebruik van leukoformule
* Hoeveelheden van de verschillende soorten WBC en hun onderliggende verhoudingen
* Uitgedrukt in aantal/mm³ of procent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Afwijkende waarden van WBC?

A

Gedaald niveau = bloedziektes of medicatie
Gestegen niveau = infectie of medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoeveel groepen WBC bestaan er? Som ze op.

A

5 grote groepen
1. Neutrofielen
2. Eosinofielen
3. Basofielen
4. Monocyten
5. Lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij WBC-onderzoek?

A
  1. Patiënt moet niet nuchter zijn.
  2. Alleen bij bepaling van de formule is vermelden van het tijdstip van afname belangrijk (specifiek voor de eosinofielen).
  3. Heb aandacht voor tekenen van infectie, allergie of genezing.
  4. Sommige medicatie kan de resultaten beïnvloeden (vooral hydrocorticoïden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Leg het onderzoek van de bloedplaatjes/trombocyten uit.

A
  • Een rol in de start van de stollingscascade.
  • Uitgedrukt in aantal per mm3.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bespreek gedaalde en gestegen waarde bij bloedplaatjes.

A

Gestegen aantal trombocyten:
- trauma

Gedaalde waarde (of trombocytopenie):

  • eclampsie (stuipen)
  • invloed van verschillende medicaties,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij bloedplaatjesonderzoek?

A
  1. Patiënt moet niet nuchter zijn.
  2. Indien patiënt radiotherapie of chemotherapie krijgt dient dit vermeld te worden.
  3. Observeer eventuele bloedingsproblemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geef meer info over hemoglobine

A
  1. Een eiwit dat zich in de rode bloedcellen bevindt.
  2. Het geeft het bloed zijn rode kleur.
  3. IJzer is het belangrijkste bestanddeel en zorgt voor de zuurstofbinding
  4. uitgedrukt in g/dl.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Bespreek gedaalde waarde bij hemoglobine.

A

Gedaalde waarden:
- meestal anemie
- zwangerschap
- medicaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij hemoglobineonderzoek?

A
  1. Patiënt hoeft niet nuchter te zijn.
  2. Niet langs dezelfde arm waar een IV-infuus
    zit
  3. De garrot niet langer dan 1 minuut
    aangespannen
  4. Observeer mogelijk oorzaken voor een gestegen of gedaalde hemoglobinewaarde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Leg het onderzoek van de hematocriet uit.

A
  1. Volume RBC/100ml
  2. Uitgedrukt in ml, maar meestal in procent.
  3. Het meet de concentratie aan RBC in het bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bespreek gedaalde en gestegen waarde bij hematocriet.

A

Gedaalde waarde:
- zwangerschap
-groot bloedverlies
-anemie
- medicatie,…

Gestegen hematocriet:
- dehydratatie
- eclampsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij hematocrietonderzoek?

A
  1. De patiënt moet niet nuchter zijn.
  2. Gebruik een andere prikplaats dan de arm waar een IV-infuus geplaatst is.
  3. Leeftijd van de patiënt kan een rol spelen in de waarde.
    Pasgeborenen en ouderen hebben meestal hogere hematoconcentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Leg het onderzoek van ijzer/totale ijzerbindingscapaciteit/ferritine uit.

Waarom is dit relevant?

A

Van ijzer kunnen een aantal zaken bepaald worden, de 3 belangrijkste zijn:
- totaal ijzer
- totale ijzerbindingscapaciteit
- ferritine in serum

Relevant want:
1. Ijzer van belang bij de RBC en het hemoglobine.
2. Het wordt opgenomen in het duodenum en het jejunum
3. Het transporteiwit transferrine zorgt ervoor dat het ijzer in het beenmerg terechtkomt, om hemoglobine op te bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Leg “het totale ijzer” wat uitgebreider uit.
Gedaalde en gestegen waarde?

A

Deze waarde geeft de hoeveelheid ijzer weer die in het bloed aanwezig is. Uitgedrukt in μg/dl.

Verlaagd ijzergehalte:
- kinderen met laag geboortegewicht
- bloedverlies
-malnutritie

Verhoogd spiegel:
- foliumzuurdeficit
-anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Leg “het totale ijzerbindingscapaciteit” wat uitgebreider uit.

A

Meet de maximum hoeveelheid ijzer dat kan gebonden worden aan het eiwit transferrine.
Eenheid: μg/dl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Gedaalde en gestegen waarde van het totale ijzerbindingsactiviteit?

A

Verlaagd:
- infecties
- anemie

Verhoging:
- bij acuut en chronisch bloedverlies
- gebruik van orale anticonceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Leg “het ferritine in serum” wat uitgebreider uit.

A
  • Ferritine is een eiwit die ijzer bindt en voor een bepaalde reserve van ijzer zorgt.
  • Het maakt ijzer vrij uit de weefsels als er een toegenomen behoefte is aan ijzer.
  • De hoeveelheid ferritine in het serum is rechtevenredig met de totale hoeveelheid ijzer in het lichaam => vroegtijdig ijzertekorten opsporen
  • Uitgedrukt in ηg/ml.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Afwijkende waarden van ferritine?

A

Verlaagde ferritinespiegel:
- bij zwangerschap
-blaasziektes

Gestegen waarde:
- orale ijzerinname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij ijzer/ijzerbindingscapaciteit en ferritine?

A
  1. Voor ferritine moet de patiënt niet nuchter zijn.
  2. Voor ijzer en bindingscapaciteit is de patiënt best 8 uur nuchter.
  3. Vermijd hemolyse. Dat geeft vals positieve resultaten.
  4. Indien de patiënt ijzerpreparaten neemt of recent een bloedtransfusie gekregen heeft, dient dit vermeld te worden.
  5. Er is een volledig gevulde tube gestold nodig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat omvat immunohematologie?

A

De bloedgroeptesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke onderzoeken vallen onder immunohematologie?

A
  1. Bloedgroepbepaling
  2. Rh-bepaling
  3. Kruisproeven
  4. Coombs direct (antilichamen detecteren die zich op opp van RBC bevinden)
  5. Coombs indirect (antilichamen die vrij in het serum circuleren, nog niet gebonden aan RBC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat speelt nog een rol in de bloedstolling, naast de bloedplaatjes?

Wat valt hier allemaal onder?

A

De hemostase

PT, APTT, fibrinogeen, D-dimeren

45
Q

Waarom spreekt men van een bloedstollingscascade?

A

Bloedstolling bestaat uit een serie opeenvolgende reacties waarbij verschillende stollingsfactoren (eiwitten in het bloed) geactiveerd worden.

46
Q

Wat is PT of Quicktijd?

A

= Protrombinetijd
1. Geeft een beeld van de extrinsieke weg vd stollingscascade
2. Test afhankelijk van stollingsfactoren II, V, X en VII
3. II = Protrombine is de belangrijkste en wordt aangemaakt in de lever

47
Q

Hoe wordt resultaat van PT uitgedrukt?

A
  1. protrombinewaarde in %
  2. protrombinetijd in sec
  3. INR = international normalised ratio als een cijfer
    Verlengde protrombinetijd=verminderde protrombinewaarde=verhoogde INR
48
Q

Bespreek verlengde en vertraagde waarde bij protrombinetijd.

A

Verlengde protrombinetijd:
- Orale antistolling

Vertraagde protrombinetijd:
- bepaalde medicatie (orale anticonceptiva)

49
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij “protrombinetijd”?

A
  1. Afnametube dient een anticoagulantium bevatten, natriumcitraat of natriumoxalaat.
  2. De tube dient volledig gevuld te worden.
  3. Het labo-onderzoek dient zo vlug mogelijk na de afname te gebeuren (binnen het uur bij natriumoxalaat, binnen de 2 uur bij natriumcitraat.)
  4. Het bloedstaal wordt het best in ijs bewaard. Een tube enige tijd op kamertemperatuur bewaren kan de resultaten beïnvloeden.
  5. Indien in het tube het bloed toch stolt, dan dient een nieuw staal genomen te
    worden.
  6. Patiënt dient niet nuchter te zijn.
  7. Observeer de patiënt op eventuele bloedingen of verhoogde bloedingsneiging.
  8. Ga na of de patiënt beïnvloedende medicatie neemt, en meldt het eventueel op het
    aanvraagformulier
50
Q

Wat is APTT?

A

= Activated partial tromboplastine time
1. Bootst de intrinsieke weg van de stollingscascade na.
2. Uitgedrukt in sec
3. Vooral gebruikt om deficiënties van stollingsfactoren VII en XIII en
bloedplaatjesvariaties
op te sporen
4. Een zeer groot nut bij het volgen van patiënten die onder heparine staan

51
Q

Wanneer verlengde waarde APTT?

A

Verlengd bij
- Vitame K tekort

52
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij “APTT”?

A
  1. Afnametube dient een anticoagulantium bevatten, natriumcitraat of natriumoxalaat.
  2. De tube dient volledig gevuld te worden.
  3. Het labo-onderzoek dient zo vlug mogelijk na de afname te gebeuren, binnen het uur bij natriumoxalaat, binnen de 2 uur bij natriumcitraat.
  4. Indien in het tube het bloed toch stolt, dan dient een nieuw staal genomen te
    worden.
  5. Patiënt dient niet nuchter te zijn.
  6. Observeer de patiënt op eventuele bloedingen of verhoogde bloedingsneiging.
  7. Ga na of de patiënt beïnvloedende medicatie neemt, en meldt het eventueel op het
    aanvraagformulier

(idem PT)

53
Q

Wat is fibrinogeen? (Fg)

A
  1. Een in de lever gesynthetiseerd eiwit. Het is de enige stollingsfactor die in relatief hoge concentratie in het plasma voorkomt.
  2. Een acute-fase eiwit
  3. Aangegeven in mg/dl.
54
Q

Bespreek de gedaalde en verhoogde fibrinogeenspiegel.

A
  1. Verhoogd:
    - bij acute infecties
    - trauma
    - chirurgische ingrepen
    - bij inname bepaalde medicatie (orale anticonceptie)
    - bij zwangerschap
  2. Verlaagd:
    - complicaties tijdens bevalling
55
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij “Fibrinogeen”?

A
  1. Gebruik een tube met anticoagulantium.
  2. De tube moet volledig gevuld zijn.
  3. Het bloed moet goed gemengd worden met het anticoagulatium, maar zeker NIET schudden.
  4. De patiënt moet niet nuchter zijn.
  5. Een zwangerschap in de 3de trimester en chirurgie kunnen vals positieve resultaten geven.
  6. Observeer de patiënt op actieve bloedingen of verhoogde bloedingsneiging
56
Q

Wat is D-dimeren?

A
  1. Een specifieke groep van afvalproducten van fibrine.
  2. Ze komen in principe voor in alle toestanden van fibrinevorming
  3. Uitgedrukt in μg/L.
57
Q

Bespreek de verhoogde
d-dimerenconcentratie.

A

Verhoogd:
- infecties
- diepe veneuze trombosen
- normale en verwikkelde zwangerschap,…

58
Q

Wat valt er onder biochemie?

A

Labotesten die vooral gericht zijn op het glucosemetabolisme en de nierfunctie

59
Q

Wat is ureum?

A
  1. Een eindproduct van het eiwitmetabolisme en wordt uitgescheiden door de nieren.
  2. De verhouding tussen de ureumsynthese en de ureumuitscheiding.
  3. Uitgedrukt in mg/dl
60
Q

Wat zien we in de zwangerschap gebeuren met de ureumwaarde?

A

Gedaalde waarde

61
Q

Aandachtspunten bij ureumgehalte.

A
  1. Patiënt is best minstens 8 uur nuchter voor de bloedafname.
  2. Gebruik een gestolde tube
  3. Hemolyse kan vals positieve waarden geven.
  4. Observeer de patiënt op eventuele tekenen van over- of ondervulling.
62
Q

Wat is creatinine?

A
  1. Een afvalstof van het spiermetabolisme. Hoe groter de spiermassa, hoe hoger de productie van creatinine.
  2. Uitgescheiden via de nieren. Het evalueert de functie van de glomeruli.
  3. Eenheid: mg/dl.
  4. Tussen de creatinine en het ureum kan ook een verhouding berekend worden: de ureum-creatinine ratio. Deze is gemiddeld 15:1 (ureum-creatinine)
63
Q

Wat gebeurt er in de zwangerschap met het creatininespiegel?

A

Gedaalde waarde

64
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij creatinine?

A
  1. Gebruik een gestolde tube, volledig gevuld.
  2. De patiënt moet niet nuchter zijn, maar wel vermijden om 24 uur voor de
    bloedafname rood vlees te eten
    .
  3. Controleer de diurese (volume uitgescheiden urine)
65
Q

Wat is bilirubine?

A

Een afbraakproduct van hemoglobine
via plasma naar lever en afgescheiden via galvocht
mg/dl
Twee soorten:
1. Directe (omgezette) bilirubine
2. Indirecte (niet-omgezette) bilirubine

66
Q

verlaagde en verhoogde waarden

A

verlaagd bij:
-anemie
-bep medicatie

verhoogd bij:
-bep medicatie

67
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij bilirubine?

A
  1. Gebruik een gestolde tube.
  2. Hemolyse beïnvloedt de resultaten.
  3. De patiënt is best nuchter, behalve voor water. (Vette voedingsstoffen kunnen het
    resultaat beïnvloeden)
  4. Op voorschrift van de arts, best 24 uur voor de bloedafname stoppen met beïnvloedende medicatie.
  5. Stel het bloedstaal niet bloot aan zonlicht.
  6. Bloedcontact vermijden, vooral bij risicopatiënten op hepatitis
68
Q

Wat is foliumzuur?

A
  1. Een van de B-vitamines en is nodig voor een normale functie van RBC en WBC. Het is in veel voedingsstoffen aanwezig.
  2. Een test op foliumzuur wordt meestal gevraagd
    - ter opsporing van een bepaalde soort anemie (megaloblastische anemie),
    - bij zwangerschap (de foetus heeft een grote vraag naar foliumzuur)
    - chronisch alcoholisme.
  3. Uitgedrukt in μg/L
69
Q

Wat zien we gebeuren met de waarde van foliumzuur in de zwangerschap?

A

Gedaalde waarde

70
Q

Geef de aandachtspunten bij bloedafname voor foliumzuur

A
  1. Gebruik een tube gestold.
  2. Breng direct na afname, naar labo.
  3. Vermijd hemolyse.
  4. Patiënt hoeft niet nuchter te zijn, wel alcoholinname 24 uur voor de bloedafname vermijden
71
Q

Wat is C-reactief Proteïne (CRP)?

A
  1. Een eiwit, geproduceerd in de levercellen
  2. Maakt deel uit van het verdedigingssysteem tegen ontstekingen.
  3. Het is een gevoelige, maar niet-specifieke indicator voor het aantonen van een acute ontsteking in het lichaam
  4. Uitgedrukt in mg/dl
72
Q

Wat is de rol van enzymen in het algemeen?

A

Maakt reacties in ons lichaam mogelijk of versnelt ze.

73
Q

Hoe kan je enzymes herkennen?

A

Eindigen op -ase

74
Q

Wat zijn de 5 belangrijkste ionen?

Essentieel bij?

A
  • Na
  • K
  • Cl
  • Ca
  • Mg

Stofwisselingsprocessen (waterhuishouding en spieractiviteit)

75
Q

Wat is de rol van natrium?

A
  1. Belangrijkste kation in het extracellulair vocht
  2. Waterontrekkend effect
  3. Vooral belangrijk bij de waterhuishouding
  4. Speelt een rol bij de spiergeleiding
  5. Heeft een functie bij enzymatische processen
  6. Helpt mee in het behoudt van het zuur-base-evenwicht.
  7. Eenheid: mmol/L of mEq/L.

> Na ih extracellulaire vocht=thvd nieren veel vocht terug in bloedbaan

76
Q

Wat zijn de aandachtspunten om natriumwaarde te onderzoeken?

A
  1. Patiënt hoeft niet nuchter te zijn.
  2. Extreem hoge of lage zoutinnames dienen wel gemeld te worden.
  3. Een tube gestold kan gebruikt worden.
  4. Observeer de patiënt op eventuele symptomen van hyper- of hyponatriëmie en op eventuele onderliggende pathologie.
  5. Ga na of de patiënt eventuele eerder orders (i.v.m. vochtinname of -restrictie) goed nageleefd heeft.
77
Q

Wat is de rol van kalium?

Gevaarlijk?

A
  1. In het intracellulaire vocht.
  2. Kalium wordt vooral uitgescheiden door de nieren.
    –> slechtwerkende nieren = stijging van het kalium is in het bloed.
  3. Het lichaam legt geen reserve aan van kalium, dus moet er een dagelijkse aanvoer zijn van kalium (3 tot 4gr)
  4. Uitgedrukt in mmol/L of mEq/L.

Te lage/te hoge kaliumspiegel ih plasma= levensbedreigende ritmestoorn.

78
Q

Wat zijn de aandachtspunten om kaliumwaarde te onderzoeken?

A
  1. Gebruik een gestolde tube.
  2. Patiënt moet niet nuchter zijn.
  3. Vermijd hemolyse.
  4. De garrot moet minder dan 2 minuten aanliggen. Hou rekening met de hydratatiestatus van de patiënt.
  5. Observeer de vochtbalans van de patiënt.
    –> Bij gekende hoge of lage waarden dien je indachtig te zijn op ritmestoornissen. Desnoods moet de patiënt aan de monitor.
  6. IV-toediening van Kalium moet altijd verdund gebeuren.
79
Q

Wat is de rol van calcium?

A
  1. Te vinden in de botten en de tanden.
  2. Geïoniseerd en niet-geïoniseerde vorm.
    –> Alleen geïoniseerd Ca kan door het lichaam gebruikt worden. Eiwitten en albumine in het bloed binden geïoniseerd Ca en doen zo de spiegel dalen.
  3. Een rol in de zenuwgeleiding en de hartspiercontracties.
  4. Het speelt een rol in de stollingscascade en de cellulaire permeabiliteit.
  5. Uitgedrukt in mmol/L, mEq/L of mg/dl.
80
Q

Wat veroorzaakt een gedaalde Ca-spiegel?

A

Het veroorzaakt Tetanie-symptomen

81
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het onderzoeken van de calciumwaarde?

A
  1. Een gestolde tube.
  2. Patiënt hoeft niet nuchter te zijn.
  3. Observeer de patiënt op eventuele symptomen van tetanie of hartritmestoornissen.
82
Q

Wat is de rol van chloride?

A
  1. Een anion, meestal in het extracellulair vocht
  2. Speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding, osmolaliteit van lichaamsvloeistoffen en het zuur-base-evenwicht
  3. In combinatie met waterstofionen vormt het HCl in de maag.
  4. Meest courante eenheid: mmol/L.
83
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het afnemen van Cl-gehalte?

A
  1. Gebruik een gestolde tube.
  2. Patiënt moet niet nuchter zijn.
84
Q

Wat is de rol van magnesium?

A
  1. Te vinden in de intracellulaire vloeistoffen
  2. Het heeft vooral zijn belang bij de neuromusculaire activiteit, samen met K, Ca en eiwitten. Bij een mg-deficit is er meestal ook een deficit van deze andere actoren.
  3. Mg is eveneens van belang om Na en K door de celmembranen te transporteren.
  4. Het heeft eveneens een functie in de eiwitstofwisseling.
  5. Mg zit in veel voedingsmiddelen. Het is moeilijk om met een normale, gezonde voeding aan een Mg-tekort te komen.
  6. De dagelijkse behoefte is 200 tot 300mg.
  7. Eenheid: mg/dl.
85
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij afname magnesiumwaarde?

A
  1. Een gestolde tube.
  2. Patiënt moet niet nuchter zijn.
  3. Vermeld eventueel gebruik van antacida, laxativa, insuline en diuretica.
  4. Een magnesiumtekort kan de werking van digitalis veranderen.
    –>Ga eventueel gebruik bij de patiënt na.
  5. Observeer de diurese, het EKG (T-golf veranderingen)
  6. Indien IV magnesium dient toegediend te worden, dan moet dit verdund en traag gebeuren.
86
Q

Wat betreft de lipidetesten?

A

Het vetmetabolisme
1. Triglyceriden
2. Cholesterol
3. HDL (“goede” cholesterol)
4. LDL (“slechte” cholesterol)

87
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij afname van proteïnechemie?

A
  1. Een tube gestold.
  2. Vermijd hemolyse.
  3. De patiënt hoeft niet nuchter te zijn.
    –> Wel moet vermeden worden om extremen hoeveelheden vet te eten 24 uur voor de bloedafname.
  4. Observeer de patiënt op uitdroging of oedeem
88
Q

Wat zijn belangrijke onderzoeken ivm de proteïnechemie?

A
  1. Totaal Eiwit
  2. Albumine
89
Q

Welke bepalingen in het bloed kunnen wijzen op een tumoraal proces?
Wat zijn tumormarkers?

A
  1. CEA
  2. PSA

Een bepaling in het bloed/serum dat wijst op een tumoraal proces.

90
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij lipidetesten?

A
  1. Mag met een gestolde tube
  2. De patiënt moet minstens 12 uur nuchter zijn. Water mag.
  3. Alcoholverbod voor 24 uur voor de bloedafname.
  4. Vermijd hemolyse.
  5. Er kan met veel medicatie interactie zijn.
    –> Salicylaten en cortisone kunnen de serumspiegels veranderen.
  6. Ernstige hypoxie kan een verhoogde waarde veroorzaken.
  7. In het 3de trimester an de zwangerschap is er een gestegen cholesterolwaarde.
91
Q

Wat zijn de aandachtspunten voor het afnemen van tumormarkers?

A
  1. Een gestolde tube gebruikt worden.
  2. Vermijd hemolyse.
  3. Voor PSA:bloedafname steeds doen VOOR het rectale onderzoek.
  4. Wees tactvolmet de patiënt. Soms is er reeds een vermoeden van maligniteit en is de patiënt op de hoogte ervan.
  5. De patiënt moet niet nuchter zijn.
  6. Indien bij een zwangere een positieve AFP (Alfa-foetoproteïne)
    –> dan dient dit steeds na een week herhaald te worden.
92
Q

Wat houdt serologie in?

A

Onderzoeken van antistoffen, antigenen en antilichamen in het bloedserum –> virale infecties aantonen.

93
Q

Wat zijn essentiële serologische markers gelinkt aan zwangerschap-bevalling-postpartum?

A
  1. Hepatitis A - HAV
  2. Hepatitis B - HBV
  3. Hepatitis C - HCV
  4. CMV - Cytomegalovirus
  5. Toxoplasmose
  6. Rubella
  7. HIV
94
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Voor wat wordt HAV-serologie gebruikt?

A

Om antilichamen tegen het hepatitis A-virus te detecteren.
–> Tijdens de zwangerschap kan een HAV-infectie leiden tot complicaties, maar de meeste gevallen zijn asymptomatisch.
Het is echter belangrijk om te testen, omdat het overdragen van het virus aan de foetus een risico vormt.

95
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Wat omvat HBV-serologie?

A

Testen op HBV-antigeen en antilichamen.
–> Zwangere vrouwen worden routinematig getest op HBsAg (hepatitis B-oppervlakte-antigeen) om te bepalen of ze chronische drager zijn, omdat HBV kan worden overgedragen op de baby tijdens de bevalling.

96
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Op wat is HCV-serologie gericht?

A

Gericht op het detecteren van antilichamen tegen het hepatitis C-virus.
–> Zwangere vrouwen met HCV worden gescreend om overdracht van het virus aan de baby te voorkomen, omdat het risico op verticale overdracht bestaat tijdens de bevalling

97
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Voor wat wordt CMV-serologie gebruikt?

A

Het wordt gebruikt om antilichamen tegen het cytomegalovirus te detecteren.
–> CMV kan tijdens de zwangerschap worden overgedragen van moeder op kind, en het kan leiden tot aangeboren afwijkingen en neurologische problemen bij de pasgeborene

98
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Wat omvat serologie voor toxoplasmose?

A

Het detecteren van antilichamen tegen Toxoplasma gondii.
–> Zwangere vrouwen worden getest omdat een primaire infectie tijdens de zwangerschap kan leiden tot aangeboren toxoplasmose bij de foetus, wat ernstige gevolgen kan hebben.

99
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Waarom wordt serologie voor rubella uitgevoerd?

A

Om antilichamen tegen het rubellavirus te detecteren.
–> Een rubellabesmetting tijdens de zwangerschap kan ernstige aangeboren afwijkingen veroorzaken bij de foetus, waaronder doofheid, oogafwijkingen en hartafwijkingen.

100
Q

ZELF OPGEZOCHT, NIET IN CURSUS

Waarom wordt HIV-serologie uitgevoerd?

A

Om antilichamen tegen het HIV-virus te detecteren.
–> Zwangere vrouwen worden routinematig getest op HIV om overdracht van het virus op de baby te voorkomen, via antiretrovirale therapie en preventieve maatregelen tijdens de bevalling

101
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het prikken ivm serologie?

A
  1. Meestal wordt een tube gestold gebruikt.
  2. Zorg zeker voor goede bescherming.
    Een aantal aandoeningen kunnen door bloedcontact overgedragen worden.
  3. Soms zijn specifieke maatregelen nodig.
102
Q

Welke hormonen kunnen via bloedonderzoek onderzocht worden?

A
  1. Zwangerschaps- (Hcg)
  2. Geslachtshormonen (Testosteron, LH, FSH, Progesteron,…)
  3. Schildklier- (TSH, T3,…)
  4. Bijnier (cortisol, Androstenedion)
103
Q

Wat is het doel van testen op vlak van drugmonitoring?

A

Het doel is om de therapeutische serumspiegel van bepaalde medicatie bepalen
–> marge tussen intoxicatie en therapeutische drempel is klein

104
Q

Wat onderzoeken we qua toxicologie?

A

Producten vreemd aan het lichaam, al dan niet accidenteel ingenomen (bv. ethanol)

105
Q

Hemocultuur?

A

Bacteriële septicemieën opsporen en identificeren
–> adhv aërobe en anaërobe kweek, om een antibiogram te bepalen = geschikt antibiotica bepalen

106
Q

Afwijkende waarden kunnen te verklaren zijn door?

A
  1. Fysiologische veranderingen
  2. Veranderingen tijdens staalafname
  3. Chemische interferenties
107
Q

Wat zijn mogelijke fysiologische veranderingen die voor afwijkende waarden kunnen zorgen?

A
  1. Dieet
    –> glucose, koffie, langdurig vasten
  2. Ritmische veranderingen
    –> menstruele cyclus, schommelingen vit D en caroteen
  3. Inspanning en stress
    –> rechtstaan vs zitten, lange inspanning, acute stress
  4. Geneesmiddelen
  5. Roken
108
Q

Wat zijn mogelijke veranderingen tijdens staalafname die voor afwijkende waarden kunnen zorgen?

A
  1. Oorsprong van het staal: Waarden kunnen verschillen afhankelijk of de bloedname veneus, arterieel of capillair gebeurd is.
  2. Effect van de knelband: zo zal het lactaat en ammoniak stijgen door hemoconcentratie
  3. IV-vloeistoffen: deze zullen een effect hebben indien de bloedname aan de zelfde kant gebeurd als het perifeer infuus.
  4. Hemolyse
  5. Bewaarmiddelen en antistolling
  6. Verkeerde identificatie
  7. Veranderingen na de bloedname
  8. Pocket syndroom= langdurig met bloedtubes in de zakken lopen–> de temperatuur van de bloedtubes –> stijgende waarden van ammoniak en lactaat. De waarde van catecholamines zal hierdoor dalen.