Kim5 Flashcards
1
Q
Especially, mainly
A
Vooral
2
Q
To spend (time, holiday)
A
Doorbrengen (bracht door, doorgebracht)
3
Q
Rise (price, temperatures)
A
Stijgen (steeg, is getegen)
4
Q
To yield (results, money)
A
Opleveren
5
Q
More than…
A
Ruim
6
Q
Popular
A
Geliefd
7
Q
Destination
A
De bestemming
8
Q
Place
A
De plek
9
Q
Experience
A
De ervaring
10
Q
To share
A
Delen
11
Q
To reach
A
Bereiken
12
Q
To increase
A
Toenemen (nam toe, is toegenomen)
13
Q
Virtually, almost
A
Vrijwel
14
Q
Turn out to be
A
Blijken (uit) (bleek, is gebleken)
15
Q
Consist of…
A
Bestaan (uit) (bestond, bestaan)