KB: hoofdstuk 1/3 (periode 1) Flashcards

1
Q

noem de drie griekse periodes voor beeldhouwkunst

A

archaïsch, klassiek en hellenistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken archaïsche beeldhouwkunst

A

statig en hoekig. zelfde houding; ogen kijken vooruit, ‘archaïsche glimlach’, gebalde vuisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken klassieke beeldhouwkunst

A

contraposthouding, dynamische uitstraling, aandacht voor anatomie en het schoonheiddsideaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken hellenistische beeldhouwkunst

A

overdreven verfijnde uitwerking, ingewikkelde houdingen, nauwkeurige anatomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aardewerk in griekse archaïsche periode

A

geometrische patronen en strakke lijnen
aangebracht met een passer of draaischijf
gestileerde figuren, symmetrische voorstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de drie bouwkunstige ordes van de grieken

A

dorisch, ionisch, korinthisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke kapitelen zijn er naast de dorische

A

ionisch: voluten
korinthisch: bladerkapiteel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat was belangrijk bij griekse bouwkunst

A

ideale verhoudingen, harmonieus geheel, openbare gebouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat namen de romeinen over van de grieken

A

godsdienst, bouwkunst (met gemengde ordes) en beeldhouwkunst (in marmer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe namen de romeinen architraafbouw over?

A

ze verdeelden de spanning beter met rondbogen, tongewelben en kruisgewelven. ook gingen ze koepels gebruiken gemaakt van baksteen en beton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cassetteplafond

A

bestaat uit ringen van cassettes die zorgen voor een netwerk van ribben; een koepel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken en functie van romeinse fresco’s

A

muurschilderingen geschilderd met natte kalk. goden, landschappen, stillevens en gebouwen werden geschilderd, en leken net echt door kleur, perspectief en licht/schaduwwerking. landschappen waren een alternatief voor ramen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

architectuur van een basiliek

A

arcaden; zuilen
middenschip en zijbeuken
apsis (waar de bisschop of priester preekt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functie en reden achter kloostergemeenschappen

A

in het onveilige europa waren kloostergemeenschappen veilige plekken om geloof te belijden. ook werdden er pelgrimages afgelegd naar andere kloosters, waar relikwiën kunnen worden gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het doel van de romaanse schilderkunst

A

de christelijke boodschap overbrengen. het is schematisch weergegeven; de focus is op inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe werd het basiliek uitgebreid in de romaanse tijd

A

het transept (dwarsschip) werd toegevoegd. dit gaf meer zitplaats en christelijke uitstraling. ook werd de kerk omlijnds met met extra beuken en een kooromgang, met straalkapellen waar relieken worden vereerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het grootste verschil tussen romaanse en gotische kerken?

A

romaanse kerken zijn erg horizontaal gericht, met weinig ramen en massieve muren. door verbeterde architectuur kunnen gotische kerken meer omhoog, met grotere ramen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat was de verbetering van gotische kerken?

A

spitsbogen. deze verdelen de druk meer, en kunnen zo meer gewicht dragen. het gewicht wordt zo meer gedragen door ribben, luchtbogen en pijlers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe werden gotische kathedralen versierd

A

met beelden, ornamenten, maaswerk, waterspuwers, glas in lood ramen

20
Q

hoe ontwikkeld de kunst in de gotische kathedralen

A

er is een ontwikkeling te zien van symbolische kunst naar een gedramatiseerde uitbeelding; heiligen lijken steeds meer op mensen.

21
Q

symbolisme achter ramen gotiek

A

ramen (en architectuur die licht binnenlaat) symboliseert god

22
Q

watvoor invloed heeft de reformatie op de christelijke kunst

A

katholieken gaan bezig met de contrareformatie: ze laten hun kerk geweldig lijken door indrukwekkende architectuur en (humanistische) kunst

23
Q

functie van kunst tijdens de renaissance

A

de kunstwereld wordt gestimuleerd door rijken (vorst, paus, kooplieden). het is hierdoor een statussymbool. schilders doen niet meer aan ambacht, maar aan Kunst

24
Q

redenen waarom anatomie belangrijker werd tijdens renaissance

A
  • kunst in naam van rijken
  • wetenschappelijke revolutie
  • de camera
  • humanisme
  • de verlichting (verstand staat centraal)
25
Q

hoe heet de overgangsperiode tussen de renaissance en de barok

A

maniërisme

26
Q

nieuw christelijk doel met de renaissance

A

gods schepping onderzoeken; natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid

27
Q

mecenassen

A

begunstigers

28
Q

centrale uitgangspunten renaissance

A

schoonheid, orde en harmonie

29
Q

verplaatsing zwaartepunt renaissancekkunst

A

na de afname van de de medici’s, verplaatste het zwaartepunt naar het pauselijke hof, naar rome

30
Q

invloed van katholieke kerk op renaissancestijl

A

minder uitgebalanceerd en ingetogen. het wordt pompeuzer en overdreven. vooral door de contrareformatie

31
Q

centrale uitgangspunten vitruvius

A

stevigheid, bruikbaarheid en schoonheid. menselijke verhoudingen worden ook gezien als ideale, harmonieuze verhoudingen

32
Q

welke architectuur komt terug in de renaissance

A

de gulden snede, module (standaardmaten voor ontwerp) en klassieke elementen zoals zuilen en timpanen

33
Q

centrale uitgangspunten architectuur renaissance

A

eenvoud, op natuur gebaseerde verhoudingen en klassieke elementen

34
Q

bron van barok kunst

A

opdrachtgevers: rijke mensen zoals vorsten of de paus

35
Q

lodewijk XIV

A

stichtte de koninklijke academie voor schilder- en beeldhouwkunst. wou veel grootsheid en macht tonen met protretten en paleis van versailles.

36
Q

kenmerken katholieke barokkunst

A

was bezig met de contrareformatie; kerken werden overdadig versierd. luxe materialen, clair-obscur (dramatisch), en grote verhoudingen werden veel gebruikt in het zuiden

37
Q

hoe werden mensen geschilderd in de katholieke barokkunst

A

extreem naturalistisch en met alledaagse kleding. dit was om mensen te laten identificeren en om terug te komen naar de katholieke kerk

38
Q

de verschillende schildergenres tijdens de barok

A

-historiestuk
-genrestuk (binnenhuistafereel)
-stilleven
-landschap
-portret

39
Q

vanitasstilleven

A

stilleven met symbolen voor eindigheid (schedel, zandloper, kaars)

40
Q

francesco borromini

A

architect tijdens de barok die vond dat architectuur niet harmonisch hoefde te zijn.

41
Q

overlapping kenmerken barok en rococo

A

dynamiek, levendigheid en overdaad

42
Q

verschil kenmerken barok en rococo

A

frivoler, verfijnder en speelser. gevoel stond centraal

43
Q

kenmerken rococoarchitectuur

A

vaak gevonden in het interieur. alle delen gaan vloeiend en elkaar over met rocaillemotieven en ornamenten. stralende kleuren zoals roze, blauw, wit en goud

44
Q

neoclassicisme

A

de stijl van de burgerij die opkomt na de rococo. het is afzet tegen de adel die de kunstwereld zolang heeft gedomineerd

45
Q

rociallemotieven

A

onregelmatige en asymmetrische ornamenten