BB: Materialen en technieken (111/146) Flashcards

1
Q

materiaal

A

wat door een kunstenaar wordt bewerkt of verwerkt, of waarop een kunstwerk wordt aangebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

materiaalstructuur

A

elk materiaal heeft een eigen samenstelling of structuur- dit bepaalt de mogelijkheden van bewerken/verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gereedschap

A

worden gebruikt om materiaal te verwerken of te bewerken: handgereedschap,machinaal gereedschap en digitale programmas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

techniek

A

de manier waarop je het materiaal bewerkt of verwerkt: 2D, grafisch, 3D, digitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

drager

A

kan op worden getekend, geschilderd; papier, karton, schilderdoek etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

textuur

A

voelbaar oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afwerking

A

volgt na de bewerking; bedoeld om het resultaat te verfraaien en/of beschermen (schuren, slijpen, oxideren, patineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

droge en natte techniek

A

of het materiaal wat je gebruikt droog of nat is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grafische technieken

A

reproduceerbare tekeningen of schilderijen; hoogdruk, diepdruk, vlakdruk en doordruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3D-technieken

A

ruimtelijk vormgeving; modelleren, gieten, beeldhouwen, construeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

digitaliseren

A

digitale technieken; het overbrengen van informatie naar een digitale vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

concept

A

het creatieve proces leidt tot een concept van het ontwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inspiratie

A

de motor, bezieling, drijfveer achter het creatieve proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zijn tekentechnieken afhankelijk van

A
  • het gebruikte materiaal
  • de ondergrond
  • de controle over de fijne motoriek
  • de bedoeling van de maker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

arceren

A

het herhalen van strepen en lijnen om een vlak te vullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gewassen tekening

A

de inkt wordt opgelost in water en aangebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fixeren

A

een tekening fixeren zodat (potlood) het niet vervaagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar zijn schildertechnieken afhankelijk van

A
  • de soort verf
  • eventuele toevoegingen
  • de penseelvoering
  • het schildersmateriaal
  • de drager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

manieren om kleuren te mengen

A
  • opbrengen van transparante kleurlagen
  • mengen van pigment
  • optische kleurmenging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verf en pigmentt

A

verf bestaat uit pigment, bindmiddel en oplosmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

medium

A

hier verdun je verf mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vernis

A

beschermend laagje over een schilderij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tempera

A

wordt gemaakt door het vermgen van droge pigmentenn met eidooier en water; in egypte gevonden

24
Q

fresco

A

gepigmenteerde kalk muur schilderingen uit de romeinse tijd

25
Q

olieverf

A

pigment met bindmiddel; lijnolie. de verf droogt langzaam dus je kan heel gedetailleerd werken

26
Q

penseelvoering

A

de techniek van het materiaal

27
Q

toets

A

een likje verf dat met een penseel wordt opgebracht; toetsmatig schilderen betekent dat je streken nog zichtbaar zijn

28
Q

sjabloon

29
Q

dripping

A

het engelse ‘dripping; de eerste driper was pollock/

30
Q

materieschilderij

A

gaat verder dan impasto; vermengt zand en gips om textuur te krijgen

31
Q

combine painting

A

ruimtelijke objecten in schilderijen verwerken

32
Q

oplage

A

het aantal afdrukken dat wordt gemaakt; bij grafische kunst is er maar een minimaal aantal dat kan worden gemaakt

33
Q

bedrukken

A

het aanbrengen van een tekst of een beeld met een drager; papier, stof, kleding

34
Q

kleurendruk

A

voor elke kleur bij een grafische prent is een drukplaat nodig

35
Q

grafische technieken

A

hoodruk, diepdruk. vlakdruk en doordruk

36
Q

hoogdruk

A

druktechniek waarbij alleen de hoger liggende delen worden afgedrukt

37
Q

rubbing

A

een afdruk van het reliëf’; maak je door een stuk papier of het af te wrijven oppevlak te leggen en er over te wrijven met potlood of krijt

38
Q

diepdruk

A

druktechniek waar alleen de dieper liggende delen van de drukvorm worden afgedrukt

39
Q

etsen

A

diepdruktechniek waarbij koperen of zinken drukplaat wordt afgedekt met een wass- of vernislaag; en afgewassen met zuur om het beeld te etsen

40
Q

droge naald ets

A

wordt met een staalhard graveerijzer een tekening in een koperen drukplaat gekratst. de inkt blijft achter in de groeven

41
Q

kopergravure

A

voortgekomen uit droge naald ets

42
Q

vlakdruk

A

grafische techniek waarbij afdrukken worden gemaakt van ee vlakke drukplaat. het gedeelte dat niet moet worden afgedrukt is inktafstoten

43
Q

lithografie

A

een vlakdruktechniek gebaseerd op de afstotende kenmerkenvan water en vet

44
Q

affiche

A

posters; vaak gebruikt om een product aan te prijzen of om een gebeurtenis onder de aandacht te brengen

45
Q

zeefdruk

A

een vorm van doordruk; sjabloon op een zeer fijn gaas

46
Q

typografie

A

de vormgeving van gedrukte of nog te drukken letters en teksten

47
Q

opmaak

A

lay-out; met opmaak wordt de opbouw van een (grafisch) ontwerp bedoeld

48
Q

printen

A

het maken van een afdruk

49
Q

verwerking van papier

A

papier wordt verwerkt door; scheuren, knippen, snijden, rillen, vouwen, lijmen, papier-maché

50
Q

rillen en ritsen

A

bij rillen wordt papier, karton of kunstof langs een strakke lijn een stukje ingedrukt, hier wordt het papier naar binnen gevouwen

51
Q

frezen

A

machinale techniek waarbij een profiel (reliëf) uit hoet,, metaal, kunststof of steen wordt geslepen.

52
Q

veredelen

A

een beschermlaag op het materiaal aanbrengen; het metaal lijkt dan mooier en is beschermd tegen roest

53
Q

patina

A

bijtende middelen worden gebruikt op koper en brons om een verkleurd laagje te krijgen

54
Q

emailleren

A

metalen voorwerpen worden afwerkt met een laagje email, gesmolten glas. op keramische objecten spreken we van glazuur

55
Q

analoge fotografie

A

wordt genomen met een analoge fotocamera, met daarin een lichtgevoelige negatieffilm of diafilm, het fotorolletje.

56
Q

fotonegatief

A

is een tussenstadium in het proces van analoge fotografie; transparante drager

57
Q

belichtingstijd

A

bepaling hoelang de lichtgevoelige plaat wordt blootgesteld aan een bepaade hoeveelheid licht; onderbelichting of overbelichting