KB H4: 19de eeuw Flashcards

4.2, 4.3

1
Q

escapisme

A

ontsnappen uit dde dagelijkse realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

romantiek verlangen naar…

A

-gevoel
-fantasie
-onbereikbare (natuur, exotiek, verleden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom is de romatiek geen stijl?

A

het is een stroming; iedere kunstenaar geven het verschillend weer, er zijn geen specifieke vormgevingskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

objectiviteit naar subjectiviteit

A

kunst gaat van opdracht en ambacht naar subjectieve ervaringen van de autonome kunstenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom is er veel natuur in de romatiek

A

-ontsnapping van urbanisatie
-de kleinheid van de mens
-indrukwekkende (sublieme) natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neostijlen

A

gebouwen worden ontworpen in bestaande, eerdere stijlen. vaak worden stijlen gemengd: eclectisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschil naturalisme en realisme

A

realisme is een 19-eeuwse stroming, en naturalisme is van alle tijden; het is een manier van werken. naturalisme is werkelijkehid objectief weergeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitgangspunten realisme

A

geeft echte bestaande mensen weer in een alledaagse gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

watvoor mensen worden afgebeeld in het realisme

A

hardwerkende onderklasse; dit is een sterk contrast tegen vorsten en mythologische figuren van voorheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil bouwkunst romantiek en realisme

A

door de industriele revolutie kunnen bouwen steeds grandieuzer worden (eiffel toren), in tegenstelling tot de neostijlen en wegwerking van de constructie. realisme is geen echte architectonische stijl, maar legt wel de basis voor moderne architectuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parijse salon

A

officiele tentoonstelling van de kunstacademie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is experimentatie in de 19de eeuw iets van rijke kunstenaars

A

concurrentie onder academisch geschoolde kunstenaars is groot- met geld hoef je niet in de mainstream te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

l’art pour l’art

A

de kunst omwille van de kunst; niet meer in dienst van iemand anders, autonoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat houdt portretschilders belangrijk na uitvinding van de camera

A

fotografie werd niet als kunst gezien tot 1960

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

invloed fotografie op kunst

A

afsnijding, momentopnames; toepassing in schilderkunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gustave courbet

A

niet eens met de academische regels van de salon- na afwijzing richt hij zijn eigen realistische salon op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

eerste stroming na industrialisatie

A

arts and crafts; ontstaan door de mogelijkheid om gebruiksvoorwerpen en meubels machinaal te vervaardigen- een reactie op de industrialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

william morris

A

een van de eerste in arts and crafts; hij richt morris en co op in 1861. hij zag industrialisatie niet als een vooruitgang en streefde naar traditionele ambacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

arts and crafts kenmerken

A

afzet tegen industrialisatie, terugroep naar ‘betere tijden’, gestileerde vormen, natuur, patronen, harmonische kleuren, handgemaakte ambacht producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

jugendstil

A

art nouveau; diverse vormgevingsstromingen, afwijzing van historische stijlen; de creatie van een compleet nieuwe stijl op toegepaste manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kenmerken jugendstil

A

organische vormen in gebruiksvormen en architectuur, massaproductie; streven naar hervorming van samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Napoleon III

A

richt de Salon de refusés op om afgewezen werken te laten zien; het begin van het einde voor de academische kunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken impressionistische methode

A

direct hun waarneming vastelggen met platte vlakken kleur, ze werken snel en ter plekke, afsnijding (interesse in fotografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verschil academische vs. impressionistisch

A

wat je ziet vs. wat je weet

25
Q

post-impressionisme

A

verschillen per kunstenaar; zoektocht naar meer inhoud en experimenteren met vorm en kleur

26
Q

pointillisme

A

alledaagse onderwerpen formelere afgedrukt; de werking van kleur door kleine stipjes of streepjes. diffuus, statische compositie, kleurcontrast

27
Q

optische menging

A

het menselijk oog mengt van ver af zelf de kleuren; pointillisme

28
Q

paul cézanne

A

structuur van natuur onderzoek door alleen kleur, niet arceringen. hhij beeld dingen af van meerdere standpunten (kubistisch)

29
Q

paul gauguin

A

werkt vanuit herinnering en verbeelding, niet werkelijkheid; stemming en gevoelens. felgekleurde vakken, vervormingen, scherpe omlijningen (bijna expressionistisch)

30
Q

vincent van gogh

A

begon met sombere schilderijen van het plattelandsleven. na inspiratie van de japanse prentkunst schildert hij met felle kleuren, pointillisme en mengt waarneming/verbeelding

31
Q

waarom spreekt japanse vormgeving westerse kunstenaars zo aan

A

het is het tegenovergestelde van academische kunst; westerse kunstenaars nemen de stijl niet over maar passen elementen toe

32
Q

kenmerken japanse prentkunst

A

nauwe schaduwwerken, platte kleurvlakken, scherpe zwarte lijnen, afsnijding

33
Q

3 modernistische stromingen

A

expressionisme, futurisme en dadaïsme

34
Q

modernistische kunstenaarsgroepen

A

vooruitstrevens, avant-garde, manifesten en pamfletten schrijven en uitdelen

35
Q

tijd van opkomst modernisme

A

industrialisatie, protestbewegingen en technologische vooruitgang; ideeën verspreiden sneller en grenzen worden verlegd door oorlog

36
Q

expressionisme

A

gebruik van beeldaspecten om emoties weer te geven; abstract, deformatie, onwerkelijk kleurgebruik en stilering

37
Q

expressionistische architectuur

A

toepassing van krachtige vormen en gekleurde stenen kun je speelse gebouwen maken; architecten wouden dat de normale mens in een gelukkig huis konden wonen

38
Q

grondleggers kubisme

A

pablo picasso, george braque

39
Q

kenmerken kubisme

A

baanbrekende vormgeving; hoekig, gefragmenteerd, geen onderscheid tussen voor- en achtergrond

40
Q

analytisch kubisme

A

voorwerpen van meerdere kanten bekijken in aparte onderdelen; bouwt met abstracte fragmenten een figuratief beeld op. saaie objecten worden gebruikt om te focusen op vormgeving, niet emotie

41
Q

synthetische kubisme

A

collage van meerdere delen

42
Q

assemblages

A

ruimtelijke, kubistische collages. beeldhouwkunst wat braanbrekend is in functie of materiaal

43
Q

futuristen idee

A

vooruitgang, vernieuwing, snelheid, dynamiek, machines, steden, technologie

44
Q

waardoor ontstaat de stijl

A

chaos in europa na de eerste wereldoorlog; een groep kunstenaars en architect streven naar zuivere kunst; kunst die niet verwijst naar iets anders

45
Q

kenmerken de stijl

A

geometrische vormentaal, ruste, orde, harmonie, functionaliteit, assymetrische compositie, kleurvlakken en rechte lijnen, primaire en non-kleuren

46
Q

wie richt bauhaus op

A

walter gropius, 1919

47
Q

idee achter bauhaus

A

beeldende kunst en bouwkunst moesten weer een geheel vormen; alle kunstvormen staan in dienst van de architectuur

48
Q

drie disciplines in bauhaus

A

architectuur, schilderkunst, beeldhouwkunst

49
Q

waar streeft bauhaus naar

A

beschikbare en betaalbare producten, ambacht en techniek combineren

50
Q

kenmerken bauhaus

A

focus op materiaal, heldere vormgeving en constructie, functionele en geometrische vormgeving

51
Q

invloed op functionalistische architectuur

A

behoefte aan nieuwe, eigentijdse stijl, nieuwe uitvinden zoals glas, giet en smeedijzer, verstedelijking en aandacht voor het welbevinden van fabrieksarbeiders

52
Q

kenmerken functionalistische architectuur

A

focus op materiaal, verhoudingen en afwerking; leef- en werkomstandigheden moeten zo goed mogelijk zijn

53
Q

ideeën le corbusier

A

vindt industrialisatie geweldig; het huis/woonplaats is een woonmachine; een rationeel gebouw wat zo functioneel mogelijk is. dit gaat soms wel mis: mensen voelen zich opgesloten als hun woonplaats en voorzieningen in hetzelfde gebouw zit

54
Q

dadabeweging

A

vragen zich af wat kunst betekent in een wereld vol oorlogsgeweld; provocerende acties en antikunst

55
Q

manieren van antikunst

A

collages, objets trouvés (bestaande geproduceerde voorwerpen) ondertiteling of vandalisme van bestaande werken

56
Q

wat interesseert surrealisten

A

het bovenwerkelijke; onderbewuste; dromen, ideen onder invloed van verdovende middelen, hypnose, tijdens de kindertijd of geestesziekte

57
Q

verschil dadaïsme en surrealisme

A

dadaïsme is een provocerende beweging, surrealisme is een levenshouding

58
Q

automatisme

A

techniek voor het surrealisme: het direct uit onderbewuste tekenen of schilderen

59
Q

technieken in surrealisme

A

automatisme, onwerkelijke naturalistisch weergeven, readymades toevoeging