Kapitel 9 Flashcards
1
Q
das Urheberrecht
A
het auteursrecht
2
Q
die Festplatte
A
de harde schijf
3
Q
die Auseinandersetzung
A
de ruzie
4
Q
sich verständigen
A
communiceren
5
Q
das Verständnis
A
het begrip
6
Q
beziehungsweise
A
dan wel, respectievelijk
7
Q
inwiefern
A
in hoeverre
8
Q
der Vorbehalt
A
het bezwaar, voorbehoud
9
Q
voraussetzen
A
uitgaan van, veronderstellen
10
Q
beobachten
A
waarnemen
11
Q
erwähnen
A
vermelden
12
Q
widmen
A
wijden aan
13
Q
hervorbringen
A
uitbrengen
14
Q
die Spalte
A
de kolom
15
Q
hervorheben
A
benadrukken
16
Q
Bescheid sagen
A
op de hoogte brengen
17
Q
sich herumsprechen
A
rondgaan
18
Q
faseln
A
zwammen
zeuren
19
Q
sich ausmalen
A
zich voorstellen
20
Q
die Mundart
A
het dialect
21
Q
die Geste
A
het gebaar
22
Q
anwenden
A
toepassen