Kapitel 7 Flashcards
die Raststätte
het wegrestaurant
die Bodenschwelle
de verkeersdrempel
die Stoßzeit
het spitsuur
der Gebrauchtwagen
de tweedehands auto
die Maut
de tol
zähflüssig
langzaam rijdend
die Baustelle
de wegwerkzaamheden
die Straßensperre
de wegversperring
sich einordnen
invoegen
beschleunigen
versnellen, accelereren
prallen
slaan, botsen
die Panne
de autopech
gefährden
in gevaar brengen
die Höchstgeswindigkeit
de maximumsnelheid
der Fahrplan
de dienstregeling
der Fernzug
de internationale trein
bequem
comfortabel
frequentieren
druk, vaak bezoeken
die Schranke
de slagboom
streunen
zwerven
die Bestimmung
de bepaling
die Strecke
het traject
aufgeschlossen
open, tolerant
zurücklegen
afleggen
der Anflug
de naderingsvlucht
der Absturz
het neerstorten
der Reiseveranstalter
de reisorganisatie
das Fremdenverkehrsamt
het VVV-kantoor
pauschal
all-inclusive
schleudern
slippen
der Aufbruch
het vertrek
antreten
beginnen
ankurbeln
aanzwengelen
der Aufenthaltsort
de verblijfplaats
entlegen
afgelegen
das Kaff
het gehucht
ausspannen
uitrusten
wenngleich
hoewel
die Dienstleistung
de dienstverlening
der Ballungsraum
het dichtbevolktegebied
der Schaffner
de conducteur
der Stau
de file
der Führerschein
het rijbewijs
das Kraftfahrzeug
de vrachtauto
lenken
sturen
überholen
inhalen
der Kreisverkehr
de rotonde
bremsen
remmen
das Opfer
het slachtoffer
die Ampel
het stoplicht
verkeerslicht
die Sicherheit
de veiligheid
sich anschnallen
zijn gordel omdoen
die Zapfsäule
de benzinepomp
abbiegen
afslaan
die Verspäterung
de vertraging
