Kapitel 8 Flashcards
erzielen
behalen, boeken
zörgern
aarzelen
veranstalten
orgniseren
bewältigen
verwerken
vorbeugen
voorkómen
verabreichen
geven, toedienen
verschwenden
verspillen
anordnen
rangschikken
veranlassen
ervoor zorgen
die Abhilfe
de uitkomst, de oplossing
zumuten
aandoen, vergen van
die Tätigkeit
de bezigheid
vorwegnehmen
vooruitlopen op, meteen noemen
vorweisen
laten zien
einstufen
indelen, classificeren
verzichten auf
afzien van
sich abfinden mit
zich schikken in
auslösen
veroorzaken
aufbegehren
in opstand komen
verringern
verminderen
maßgeblich
in belangrijke mate
ausstatten
uitrusten
beanspruchen
in beslag nemen
erfinderisch
vindingrijk
vortäuschen
veinzen, simuleren
sich verstellen
doen alsof
vorenthalten
niet geven, achterhouden
einschüchtern
intimideren
verstoßen gegen
in strijd handelen met
entrümpeln
opruimen, van rommel ontdoen
vertuschen
verdoezelen
anprangern
aan de kaak stellen
innehalten
even stoppen, onderbreken
ergattern
op de kop tikken
veruntreuen
verduisteren
einräumen
verlenen, toestaan
erledigen
afhandelen
die Entrüstung
de verontwaardiging
entziehen
afpakken, ontnemen
begehen
vieren
erreichen
bereiken
versuchen
proberen
erleichtern
verlichten
fesseln
boeien
einschränken
beperken
versagen
falen
die Leistung
de prestatie
räumen
ontruimen
sich anstrengen
zich inspannen
beseitigen
opruimen, verwijderen
beeinträchtigen
schaden
rücksichtlos
meedogenloos
die Bestätigung
de bevestiging
reizen
prikkelen
veranlassen
ervoor zorgen