Kapitel 3 onregelmatige werkwoorden Flashcards
1
Q
jij ademt
A
du atmest
2
Q
hij rekent
A
er rechnet
3
Q
het regent
A
es regnet
4
Q
jullie openen
A
ihr öffnet
5
Q
zij tekent
A
sie zeichnet
jij ademt
du atmest
hij rekent
er rechnet
het regent
es regnet
jullie openen
ihr öffnet
zij tekent
sie zeichnet