Inleiding Recht H3 Flashcards

1
Q

Wat is staatsrecht?

A

Het gedeelte van het recht dat betrekking heeft op:
- de organisatie van de overheid
- de bevoegdheid van de verschillende overheidsorganen
- de relatie overheid-burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de bronnen van het staatsrecht?

A
  • De grondwet
  • Het verdrag
  • Het statuut
  • Jurisprudentie
  • Gewoonte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is staatrecht in beperkt begrip en in ruim begrip?

A

Beperkt: Constitutioneel recht (alleen de grondwet zorgt voor inrichting van de staat)
Ruim: Constitutioneel recht + bestuursrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waardoor kunnen beperkingen van grondrechten ontstaan?

A
  • Door procedure en competentievoorschriften: Bevoegdheid tot het inperken van de grondrechten aan bepaalde overheidsorganen voorbehouden.
  • Door aan te geven welke belangen een beperking kunnen rechtvaardigen. bv. recht van vereniging beperkt in het belang van openbare orde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beperkingen zijn mogelijk, mits ze zijn voorzien bij de wet. Wat zijn de doelcriteria?

A
  • Land veiligheid
  • Territoriale onschendbaarheid (openbare veiligheid)
  • Het voorkomen van strafbare feiten
  • De bescherming van de gezondheid of de goede zeden
  • De bescherming van de goede naam of de rechten van anderen
  • Het voorkomen van de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen
  • Het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In art. 1 Gw staat het non-discriminatiebeginsel. Wat wordt er bedoeld met discriminatie?

A

Een beoordeling in betrekken van persoonskenmerken die in omstandigheden niet relevant zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Boven de Gw staat het Statuur als bron van staatsrecht. Wat wordt hierin geregeld? Mag er getoetst worden aan het Statuut?

A

De relatie tussen Nederland, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen. Er mag niet getoetst worden aan het Statuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 argumenten voor het toetsingsverbod

A
  • Democratieargument: Het zou inbreuk maken op het democratisch bestel. Onschendbaarheid der wetten is een dankbaar aanvaarde verworvenheid, diepste wezen der democratie
  • Rechtszekerheidargument: Wanneer de rechter mag toetsen aan de Gw zal men nooit zeker weten of de wet van vandaag en morgen onverbindend zal zijn
  • Trias-argument: De rechter krijgt te veel macht door op de stoel van de wetgever te gaan zitten (constitutionele toetsing past niet in ons bestel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de argumenten van de voorstanders van constitutionele toetsing (dus tegenstanders van het toetsingsverbod)

A
  • Veranderde houding t.o.v. de wet. De legistische mentaliteit behoort tot het verleden. Art. 120 Gw zou dan een overblijfsel zijn uit vergane tijden
  • Het primaat van de grondrechten. De grondrechten zijn steeds meer in betekenis toegenomen. Meest doeltreffende wijze om te verwezenlijken dat de grondrechten meer nadruk krijgen is door toekennen van de toetsingsbevoegdheid.
  • Slechte wetgeving noopt tot toetsing. De wijze van besluitvorming wordt steeds minder beheerst door het openbaar debat. Zwaartepunt van wetgevingsproces is steeds meer bij de regering komen te liggen dan bij het parlement.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de vertrouwensregel?

A

Wanneer een minister of kabinet niet meer het vertrouwen heeft, dient het kabinet of de minister af te treden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van een staat?

A
  • Er wordt macht en gezag uitgeoefend
  • Door de overheid
  • Over een bepaalde gemeenschap van mensen
  • Op een bepaald grondgebied
  • In organisatorisch verband
    (Eigenlijk ook erkenning door andere staten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is gezag?

A

Gelegitimeerde macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Weber onderscheidt drie manier om macht te legitimeren. Welke zijn dit?

A
  • Charismatisch gezag: Vermogen om anderen te leiden en inspireren met louter overtuigingskracht van eigen persoonlijkheid. Kenmerkend voor charismatisch gezag is het ontbreken van elke vorm van organisatie
  • Traditioneel gezag: Men beroept zich op heiligheid van de traditie. De patriarch oefent gezag uit zonder wettelijke beperkingen. Gehoorzaamheid is gebaseerd op persoonlijke loyaliteit. bv. Koning
  • Legaal-rationeel gezag: Formeel uitgevaardigde regels en statuten, de bureaucratie, waar het gaat om een systeem van wetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Frederik de Grote zette de staat boven de dynastie. Hoe wordt de hoogste macht van de overheid genoemd?

A

Soevereiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een volk/natie?

A

Een volk/natie is een gemeenschap van mensen die tezamen leven onder gemeenschappelijke rechtsregels en andere gedeelde maatschappelijke normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Staten moeten geclassificeerd worden. Aan de hand van welke 2 criteria wordt dit gedaan?

A
  • De verhouding die er bestaat tussen het geheel en de samenstellende delen (verschillende staatsvormen)
  • De manier waarop het hoogste gezag is georganiseerd (verschillende regeringsvormen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een statenbond?

A

Een naar buiten als eenheid optredend verband van soevereine staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een bondsstaat/federatie?

A

De soevereine staat is samengesteld uit een aantal deelstaten, waarbij federale Grondwet de bevoegdheden verdeelt tussen de centrale bondsorganen en de deelstaten, bv VS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een eenheidsstaat?

A

Wanneer de staat niet onderverdeeld is in afzonderlijke staten. Ook in een eenheidsstaat kunnen lagere organen zelfstandig bepalen -> gedecentraliseerde eenheidsstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de verschillende regeringsvormen van vroeger?

A
  • Oligarchie -> macht op een aantal zeer vermogende invloeden
  • Aristocratie -> beste groepje mensen -> opgeleid of opgevoed om zo te zijn
  • Monarchie -> koning aan de macht
  • Democratie -> heerschappij van een volk
  • Tirannie/dispotisme -> verval van een of andere staatsmodellen, vooral val van democratie
  • Theocratie -> mensen die in de naam van God heersen, religieuze wetten toepassen, bv. Iran
  • Totalitarisme -> modern type van tirannie, bv. Sovjet-Unie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Nu wordt er vooral onderscheid gemaakt tussen andere regeringsvormen. Welke 3 zijn dit en wat is er kenmerkend aan?

A
  • Presidentiële stelsel: Zowel een president als parlement wordt gekozen. Deze vormt samen met ministers een kabinet. Zij zijn geen verantwoording schuldig
  • Parlementaire stelsel: Alleen het parlement wordt gekozen. Ministers zijn verantwoording schuldig aan het parlement. Wetgeving geschiedt door regering en het parlement.
  • Conventionele stelsel: Kiest ministers uit de volksvertegenwoordiging. De ministers zijn verantwoording schuldig aan het parlement. bv. Zwitserland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen indirecte en directe democratie?

A

Indirect: Volk kan de wil alleen geldend laten maken door middel van vertegenwoordigers
Direct: Volk kan direct het regeringsbeleid beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ziet de manier van stemmen eruit in een democratie?

A
  1. Iedere kiezer mag een stem uitbrengen op een kandidaat naar keuze
  2. De verkiezingen zijn geheim, niet verplicht mede te delen op wie men heeft gestemd
  3. Alle stemmen wegen even zwaar
  4. Op geregelde tijden verkiezingen
  5. Elke politieke partij moet de mogelijkheid hebben deel te nemen
  6. Politieke partijen zijn vrij in het voeren van propaganda van hun partij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is actief en passief kiesrecht?

A

Actief: Het recht om te stemmen/kiezen
Passief: Het recht om gekozen te worden

25
Q

Beperkingen van het passief kiesrecht vinden we in de incompatibiliteiten. Deel uitmaken van de Staten-Generaal kan niet in combinatie met:

A
  • Ministerschap
  • Staatssecretaris
  • Lidmaatschap van de Raad van State
  • Lidmaatschap met de Algemene Rekenkamer
  • Ambt van Procureur-Generaal of Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad
26
Q

Er zijn twee soorten kiesstelsel. Welke en wat is kenmerkend voor ze?

A
  • Districtenstelsel: Kandidaat is gekozen als hij de meerderheid van de stemmen in een district heeft gekregen.
  • Stelsel van evenredige vertegenwoordiging: Elke politieke partij is naar evenredigheid in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Een partij dient lijst met kandidaten in, kiezer brengt stem uit op 1 der kandidaten, na afloop verkiezingen deelt men het uitgebrachte aantal stemmen door het aantal te verdelen kamerzetels -> kiesdeler
27
Q

Wat zijn de voordelen van een evenredige vertegenwoordiging?

A
  • Geeft goed beeld van de politieke verhoudingen in ons land. Iedere stem telt echt mee
  • Nieuwe politieke stromingen krijgen snel een kans
28
Q

Wat zijn de nadelen van evenredige vertegenwoordiging?

A
  • Grote verbrokkeling
  • Mogelijkheid om bepaald persoon te kiezen wordt niet vaak gebruikt
  • Het is moeilijk een kabinet te vormen en kost veel tijd
29
Q

Wat zijn voordelen van districtenstelsel?

A
  • Het is duidelijk wat voor kabinet het gaat worden
  • Het is snel en efficiënt, want er hoeft geen kabinetvorming te komen
30
Q

Wat zijn de nadelen van districtenstelsel?

A
  • Niet iedere stem telt even zwaar, stemmen gaan verloren
  • Het gaat om de meerderheid per staat en dan krijg je alle kiesmannen. Zelfs als je absoluut meer stemmen hebt, zou je alsnog kunnen verliezen
31
Q

Wat doet een politieke partij?

A
  • Partij is een ontmoetingspunt van gelijkgestemden over de inrichting van de samenleving. Men ontwikkelt daarover een politiek programma
  • Partij onderzoekt de weg waarlangs dit programma verwezenlijkt zou kunnen worden. Bedenken van strategie en met welke andere partijen kan worden samengewerkt. Geen enkele partij kan de meerderheid verwerven.
  • Politieke vorming en bewustwording van hun leden. Lezingen, debatten
  • Zij leveren bestuurders en volksvertegenwoordiging
32
Q

Een kabinet zal bij ons altijd een coalitie zijn met ministers met een binding aan verschillende politieke partijen. Kunst is om een kabinet samen te stellen dat het vertrouwen heeft van de meerderheid van een kamer. Onderhandelingen tussen fracties -> regeerakkoord.
Hoe ontstaat een kabinetsformatie?

A
  1. Tweede Kamer wijst een verkenner/formateur aan
  2. Verkenner laat zich informeren door de vicevoorzitter van de Raad van State, voorzitters Eerste en Tweede Kamer en de voorzitters van de fracties
  3. Op basis van deze adviezen wijst de TK de kabinetsformateur aan
  4. Kabinetsformateur voert besprekingen met de fractievoorzitters van de partijen in de TK die het nieuwe kabinet moeten steunen aan een meerderheid te komen
  5. Ontwerp regeringsprogramma en in de samenstellingen van een ploeg ministers
  6. Koning benoemt en beëdigt de ministers
33
Q

Wie zitten er in de volksvertegenwoordiging?

A

De Staten-Generaal: Eerste en Tweede Kamer. art 50 GW

34
Q

Wat is het verschil tussen Partijleden en Kamerleden?

A

Partijleden: worden geacht het algemeen belang te dienen. Ze zijn verantwoording verschuldigd aan niemand, ook niet aan hun partij.
Kamerleden: Hebben immuniteit, zijn niet civielrechtelijk of vervolgbaar voor wat zij in vergaderingen zeggen

35
Q

Waarom is de Tweede Kamer belangrijker dan de Eerste Kamer?

A
  • De leden van de Tweede Kamer worden direct door het volk gekozen
  • De Eerste Kamer heeft niet alle rechten die de Tweede Kamer heeft: geen recht van initiatief en het recht van amendement
36
Q

De Kamer heeft een zelfstandige positie. De positie van de volksvertegenwoordiging is met een aantal waarborgen omkleed:

A
  • Onschendbaar -> niet worden vervolgd voor wat hij in de Kamer heeft gezegd
  • Kan niet worden afgezet, moet worden uitgeoefend tot de volgende verkiezing.
  • Volksvertegenwoordiging bepaalt zelf hoe zij te werk gaat. Reglement van Orde stellen ze zelf op en kan ook gewijzigd worden
  • Kamer beslist zelf of bepaalde leden worden toegelaten
  • Regering kan de Kamer ontbinden, maar dan moeten er ook nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven
  • Kamer kiest haar eigen voorzitterschap
37
Q

Een van de taken van de Kamer is om de regering te controleren. de Kamer heeft speciale rechten:

A
  • Budgetrecht -> goedkeuren rijksbegroting
  • Recht om moties in te dienen -> een motie is een uitspraak van de kamer waarin een bepaalde wens of beoordeling vervat is. In beginsel kan de regering of een minister een motie naast zich neerleggen, maar dan riskeren ze de kans op een motie van wantrouwen.
  • Interpellatierecht -> Recht om te debatteren met een bewindspersoon over een onderwerp wat niet reeds besproken is
  • Het recht tot instellen van een enquête -> Recht van de Kamer om zelf onderzoek in te stellen naar bepaalde onderwerpen. Iedereen is verplicht te verschijnen voor zo’n commissie.
    90% van de wetsvoorstellen komt van de regering, maar controle door het Parlement is de belangrijkste taak
38
Q

De regering is de koning en de ministers. De regering is niet oppermachtig en dat heeft 2 redenen:

A
  • Ze hebben verantwoordingsplicht richting het parlement
  • Regering mag slechts bevoegdheden uitoefenen waartoe zij gemachtigd is
39
Q

Wat houdt ministeriële verantwoordelijkheid en onschendbaarheid van de koning in?

A

De koning mag niet optreden zonder dat een minister daarvoor verantwoordelijk wordt gesteld

40
Q

Wat is het kabinet?

A

De verzameling van ministers. Kabinet komt minstens een keer per week bijeen in de ministerraadr?

41
Q

Wat houdt de ministerraad zich mee bezig?

A

Met algemeen regeringsbeleid: wetsvoorstellen, algemene maatregelen van bestuur, internationale overeenkomsten, instructies voor delegaties naar het uitenland, benoemingen voor bepaalde posten etc.

42
Q

Minister wordt terzijde gestaan door een staatssecretaris. Minister-president is de belangrijkste minister. Wat is de taak van de minister-president?

A

Hij dient over diplomatieke gaven te beschikken die het mogelijk maken een crisis binnen het kabinet zelf te overwinnen

43
Q

Wat is een minister?

A

Zij zijn hoofd van een ministerie of departement. Deze nemen een bepaald deel van het overheidsbestuur voor hun rekening: Justitie, Buitenlandse Zaken, Defensie, Onderwijs en Wetenschappen etc.

44
Q

Bij wie berust de feitelijk leiding van het departement?

A

De secretaris-generaal. dit is de hoogste ambtenaar op het departement

45
Q

Wat is de taak van de Raad van State?

A

Het functioneert als adviesorgaan op het terrein van wetten, algemene maatregelen van bestuur en verdragen.

46
Q

Wat is een rechtsstaat?

A

Een staat die beperkingen erkent die het recht aan de staat oplegt.

47
Q

Naast natuurlijke beperkingen van macht kan de rechtsstaat beperkingen creëren om machtsmisbruik te voorkomen. het rechtsstaatideaal kan het best worden verwerkelijkt als volgt (5 beginselen van de rechtsstaat):

A
  1. De staat zou zich binden aan het recht
  2. De staat zou zich binden aan grondrechten
  3. Dit recht en deze grondrechten worden in een speciaal document ondertekent
  4. Deze rechten zijn bindend voor alle overheidsorganen
  5. Speciaal orgaan krijgt de bevoegdheid ervoor te waken dat de rechten van de burgers niet worden geschonden door de staat
48
Q

Legaliteitsbeginsel -> de staat moet zich baseren op het recht wat zij zelf maakt. De overheid mag alleen optreden binnen nauwkeurige voorwaarden. Fuller geeft acht beginselen voor elk rechtssysteem:

A
  1. Recht moet worden gegeven in de vorm van algemene regels
  2. Men op de hoogte kunnen stellen van de inhoud van de regels
  3. Recht moet alleen gelden voor toekomstige gevallen
  4. Rechtsregels moeten begrijpelijk zijn
  5. Rechtsregels moeten elkaar niet tegenspreken
  6. Rechtsregels mogen geen eisen stellen waaraan men niet kan voldoen
  7. Rechtsregels mogen niet te vaak veranderen
  8. De regels moeten worden toegepast door de overheid
49
Q

Waarom moet de staat gebonden zijn aan grondrechten?

A

Er zijn een aantal rechten die überhaupt niet geschonden mogen worden, de staat moet er dan ook aan gehoorzamen

50
Q

Wat is constitutionalisme (hoger recht opgetekend)?

A

Het streven om hoger recht vast te leggen in geschreven teksten. Het hogere recht houdt in organisatierecht (functioneren van het democratisch bestel) en grondrechten, in verdragen vaak mensenrechten

51
Q

Het opgetekende recht verschanst. Hoe kan de Nederlandse Gw gewijzigd worden?

A
  • Een wetsvoorstel tot grondwetsherziening moet eerst bij gewone meerderheid worden aangenomen
  • Ontbinding van de SG moet volgen en nieuwe verkiezingen worden gehouden
  • Grondwetswijziging moet aangenomen worden met een gekwalificeerde meerderheid in beide Kamers
52
Q

Als rechtsnormen kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op drie niveaus van invloed zijn:

A
  1. Interpretatie van wettelijke bepalingen
  2. Bij de vorming van bestuursbeleid daar waar de wettelijke regeling tekortschiet
  3. Uitvoering van het beleid
53
Q

Wat zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

A
  1. Détournement de pouvoir: Een door de wet gegeven bevoegdheid mag alleen maar worden gebruikt voor het doel waarvoor de wetgever deze bevoegdheid aan het bestuur heeft gegeven: alleen voor algemeen belang en specifieke doeleinde wat de wetgever voor ogen had
  2. Willekeurverbod: Overheidsorgaan moet tot een redelijke beslissing komen door alle belangen af te wegen
  3. Zorgvuldigheidsbeginsel: Betrekking op de voorbereiding van een besluit of handeling. Bestuur moet zijn beslissingen zorgvuldig voorbereiden
  4. Motiveringsbeginsel: de motivering dient feitelijke grondslag te hebben maar de motivering moet de conclusie kunnen dragen
  5. Rechtszekerheidsbeginsel
  6. Gelijkheidsbeginsel: Heeft alleen grond als er een duidelijk beleid wordt gevoerd en op een specifiek geval wordt afgeweken
  7. Fair play beginsel: Bepaalde procedures mogen niet worden opgehouden. Handelwijze waarbij partijdigheid tot blijkt mag ook niet
54
Q

Wat is een regime?

A

Een regime is gefundeerd in een specifieke regeermethode. Een regime is de vorm waarmee de politiek gestalte krijgt. Een regime vertegenwoordigt een systeem van basiswaarden en basisnormen

55
Q

De democratie is begonnen in Griekenland onder Pericles (431. v. Chr).Waar waren zijn normen rondom democratie en wat waren de beperkingen van de Atheense democratie?

A

Zijn normen:
- Onze constitutie kopieert niet de wetten van andere staten.
- Ons bestuur ligt in de handen van velen, niet van enkelen (daarom democratie)
- Wij honoreren de gelijkheid voor de wet van allen
- Ook mensen met alge afkomst kunnen meedoen
Beperkingen: Vrouwen en slaven mochten niet stemmen

56
Q

Koning is onschendbaar. Waarom neemt de Koning zelf geen verantwoordelijkheid?

A

Omdat dat het einde van de monarchie. Als de Koning het verpest, dan stapt de minister op. Dat is hoe de democratie i.c.m. de monarchie werkt

57
Q

Wat zijn twee ondemocratische elementen in onze samenleving?

A
  • De koning wordt benoemd (niet gekozen)
  • Zijn opvolger wordt door erfopvolging bepaald
    Het volk kan dus niet kiezen voor een andere koning of ander koningshuis
58
Q

Waar is de minister voor verantwoordelijk?

A
  • Zijn eigen handelen
  • Het handelen van de Koning
  • Het handelen van zijn ambtenaren
59
Q

Wat wordt er bedoeld met de verhouding van verantwoordelijkheid tot bevoegdheid?

A

Het gaat twee kanten op:
- Als iemand bevoegd is, dan is ie ook verantwoordelijk
- Als iemand verantwoordelijk is, dan moet ie ook bevoegdheden hebben