Hoorcollege 7 + 8 Verslaggeving Flashcards

1
Q

Verslaggeving

A

Je maakt een Psychodiagnostisch verslag niet alleen voor de collega’s, ook voor de cliënt, evt ouders en hulpverleners uit andere disciplines. Er moet ook genoeg informatie in staan voor die professionals die het verslag zouden lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opbouw van een psychodiagnostisch verslag

A
  1. Contextgegevens
    De context van de cliënt schetsen en een beknopte weergaven van de klachten. Een logische opbouw over de persoon en alle belangrijke dingen uit zijn leven. Algemene informatie en rekening houden met alle relevante informatie voor het verslag.
  2. Probleemstelling
    Hier ga je vanuit de problemen die de cliënt of naasten over hem beschrijven omzetten in een hypothese. De bezorgdheden omzetten in een toetsbare hypothese.
  3. Observatiegegevens
    Waarnemen hoe een persoon zich gedraagt en beschrijven wat je ziet. Let wel op dat je dingen niet gelijk interpreteert. Interpreteren = betekenis geven aan de dingen die je ziet. Het blijft enkel een observatie. Geen onnodige details.
  4. Overzicht en interpretatie van de testresultaten
    Testresultaten uitleggen aan de hand van interpretaties.
  5. Besluit
    Samenvatting van de resultaten, eventuele adviezen en eventueel beperkende factoren. Er mag geen nieuwe informatie besproken worden in het besluit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten observaties

A

Gestructureerde observaties: Heel gericht kijken, je weet wat je gaat observeren. Denk aan vantevoren weten dat je agressief gedrag gaat observeren.
Niet-gestructureerde observaties: algemeen observeren, zonder te weten waar je op let.

Participerende observatie: Je doet zelf mee aan de situatie.
Niet-participerend: vanaf de kant observeren, deelt zelf niet mee aan situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene aandachtspunten psychodiagnostisch verslag

A
  • Beperkte geldigheidsduur.
  • Onderscheid tussen observatie en interpretatie.
  • Onderscheid tussen feiten en mening.
  • Professioneel taalgebruik.
  • Geen beschrijving/verhaal.
  • Geen gebruik van “ik”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly