Hoorcollege 7 Flashcards

1
Q

Geheugen

A

Het geheugen is het vermogen (capaciteit) van een mens, dier of computer om informatie te onthouden

Geheugen is essentieel voor: taalgebruik, navigeren, handelen, identiteit, etc.

Geheugen is niet één systeem, je kan het verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leren

A

Leren is het (vaak bewuste) proces waardoor nieuwe kennis en vaardigheden in de hersenen wordt opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vergeten

A

Vergeten is het proces waardoor informatie in het geheugen verloren gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lange termijn geheugen

A

Het lange termijn geheugen krijgt meer aandacht en kun je ook onderverdelen in twee typen: declarative (niet-impliciet) en non-declarative (impliciet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Non-declarative (impliciet)

A

Non-declarative (impliciet) zijn dingen die je moet leren zoals tandenpoetsen en fietsen. En als je hebt geleerd, dan hoef je er niet meer over na te denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Declarative (expliciet)

A

Declarative (expliciet) kan verdeeld worden in twee delen: semantisch en episodisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Semantisch geheugen

A

Het onthouden van feiten, proposities (zinnen in taal), talig (woorden die je in een bepaalde volgorde zet)

- Persoonlijk (ik ben in 1981 geboren)

- Onpersoonlijk (WW2 eindigde in 1945)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Episodisch geheugen

A

Gebaseerd op ervaring. Beelden van persoonlijke ervaringen, beelden van dingen die gebeurt zijn (je ziet beelden, geen zinnen). Gaat meestal ook alleen maar over jezelf, over je eigen ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Procedureel geheugen

A

Handelingen of sequenties van bewegingen (lopen, praten, autorijden, schrijven, etc.)

(Non-declarative)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil semantisch geheugen en episodisch geheugen

A

Semantisch geheugen bevat symbolische representaties, episodisch geheugen bevat iconische representaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Standaard model

A
  1. Encode (coderen): informatie in je geheugen krijgen vaak dmv. waarneming (je ziet de wereld en als de informatie belangrijk genoeg is wordt het opgeslagen →)
  2. Store (opslaan): episodische herinneringen worden opgeslagen in de hippocampus, semantische herinneringen in de neocortex in een “memory trace”
  3. Retrieve (herinneren): informatie uit de opslag halen en in het bewustzijn plaatsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geheugen problemen

A

-Onoplettendheid
-Vergankelijkheid
-Blokkeren
-Misattributie
-Suggestiviteit
-Vasthoudendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onoplettendheid

A

Hoe beter je oplet, hoe beter informatie in je brein wordt opgeslagen (waarnemingen en informatie worden opgeslagen en als je op let is het duidelijk welke informatie moet worden opgeslagen, als je niet op let is dat niet duidelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vergankelijkheid

A

Kennis en details in herinneringen worden vergeten (het gewone vergeten, opgeslagen informatie vergaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Blokkeren

A

Het ligt op het puntje van mijn tong (je kunt niet bij goed opgeslagen informatie, je weet dat je iets weet maar je kunt het niet benoemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Misattributie

A

Denken dat je informatie van een vriend hebt geleerd, maar eigenlijk uit de krant hebt (je hebt niet onthouden waar de informatie vandaan komt, je verward de bron van de informatie)

17
Q

Suggestiviteit

A

Herinneringen van gebeurtenissen die niet zijn gebeurd, maar door suggestie toch zijn opgeslagen (als je denkt dat iets is gebeurt kun je gaan geloven dat het echt is gebeurt, ook al is het nooit gebeurt. Maar niet iedereen is hier vatbaar voor)

18
Q

Vasthoudendheid

A

Dingen onnodig/obsessief herinneren, blunder op je werk of een traumatische gebeurtenis (dingen die je niet uit je geheugen kan halen, met trauma’s ook PTSD)

19
Q

Amnesie

A

Wordt veroorzaakt door hersenletsel, ziekte, of psychotrauma

Drie soorten:
1. Retrograde amnesie
2. Anterograde amnesie
3. Childhood amnesie

20
Q

Retrograde amnesie

A

Informatie van vóór het moment dat geheugenverlies optrad kan niet langer worden opgehaald

21
Q

Anterograde amnesie

A

Nieuwe informatie kan niet meer worden opgeslagen (er is nog wel toegang tot alle informatie van voor de amnesie toetrad, maar er kunnen geen nieuwe herinneringen worden gemaakt)

22
Q

Childhood amnesie

A

We hebben zeer weinig herinneringen van onze vroege jeugd, voor we 10 jaar zijn

23
Q

Dementie

A

Alzheimer patiënten verliezen eerst de capaciteit om nieuwe episodische herinneringen op te slaan (anterograde amnesia), vervolgens vervagen bestaande episodische herinneringen, en uiteindelijk worden ook semantische herinneringen vervaagd.

24
Q

Causale theorie van geheugen

A

Een echte herinnering onderscheiden van dingen die je zelf verzint. Mensen in de psychologie zijn op zoek naar een theorie die zegt wat een herinnering is en wat niet. →

  • Er is causale connectie tussen een ervaring en het herinneren van die ervaring
  • Coderen → opslaan → herinneren
  • Deze causale connectie bewerkstelligd dat de inhoud van de herinnering een relatieve accurate copy (goede kopie) van de ervaring van de echte gebeurtenis is (het moet relatief accuraat zijn)
  • Een herinnering wordt onderscheiden van bv. een voorstelling van het verleden of de toekomst door deze causale connectie (als je bijvoorbeeld denkt aan hoe Rotterdam er uit zag na het bombardement, dan is dat een voorstelling, geen herinnering)
25
Q

Wat geheugen niet is

A

-Geheugen is niet als een film (je vergeet heel veel dingen, je onthoud alleen dingen die belangrijk zijn, dus een film van heel je leven in je hoofd hebben is niet nodig en er is geen capaciteit voor)

-Geheugen is niet volledig objectief (twee mensen die samen dezelfde film kijken, hebben soms hele verschillende herinneringen, ieder onthoud andere informatie)

Wat we onthouden hangt sterk af van onze persoonlijkheid, waarden, interesses, verleden

-Menselijk geheugen is niet als computer geheugen ( ze kunnen beide informatie opslaan, maar daar houd de vergelijking op. Het geheugen is heel dynamisch en slaat dus informatie anders op, het vergeet ook dingen) →

De manier waarop het brein informatie opslaat en de manier waarop een computer dit doet verschillen erg van elkaar

26
Q

Geheugen metaforen

A

Al sinds lang geleden willen mensen weten hoe geheugen werkt. Vaak vergelijken mensen het geheugen met de nieuwste technologie.

  • Plato: geheugen is als een was tablet →
  • Geheugen is als een archief of bibliotheek →
  • Geheugen is als een foto →
  • Geheugen is als een computer

We begrijpen geheugen vaak in termen van de meest recente informatie technologie

27
Q

Collectief geheugen

A
  • Verzameling herinneringen die groepen mensen gemeenschappelijk hebben, iedereen heeft hetzelfde meegemaakt
  • Kleine (bv. een familie of vriendengroep) of grote groepen (bv. een stad (vuurwerkramp Enschede) of natie (val Berlijnse muur))
  • Collectief geheugen wordt gevormd door de media, het onderwijs, of verhalen uit verschillende bronnen
28
Q

Collectief geheugen en groepsidentiteit

A
  • Groepsidentiteit: affiniteit voelen voor, en identificeren met, bepaalde groepen (subculturen) zoals voetbal supporters, Brabanders, Christenen, Gen-Z-er, Nederlanders, studenten, etc.
  • De mate van zelfidentificatie verschilt per persoon en per groep
  • Collectieve herinneringen over gebeurtenissen van bepaalde sociale groepen zijn belangrijk voor groepsidentiteit
29
Q

Geheugen en persoonlijke identiteit (en narratief)

A
  • Onze identiteit wordt gekenmerkt door ons narratief, ons levensverhaal (wat jou jou maakt is deels dingen die je hebt meegemaakt in het verleden en wat je daar van geleerd hebt, welke informatie je daar uit hebt gehaald)
  • Ons narratief bewerkstelligd een gevoel van continuïteit van onze identiteit (je bent dezelfde persoon als vorige week, vorig jaar, dit is omdat je herinneringen hebt van de persoon die je toen was)
30
Q

Reminiscence bump

A

Veel herinneringen tussen 15-25 (hoeveel herinneringen je hebt per leeftijd, blijkt dat wat er tussen de leeftijd van 15 en 25 gebeurt heel belangrijk is om te onthouden (formatieve gebeurtenissen voor je identiteit, dus belangrijk om te onthouden als je ouder wordt))

31
Q

Wat is een narratief?

A
  • Dynamische weergave van een aantal ervaringen, vaak in chronologische volgorde (maar niet als een film)
  • De herinneringen worden selectief gekozen (alleen belangrijke dingen worden opgeslagen)
  • Je narratief wordt langer over tijd omdat je meer herinneringen hebt, maar het wordt ook dunner over tijd omdat je je dingen steeds minder goed kan herinneren. Je geheugen is dus dynamisch.
  • Subjectieve interpretatie van ervaringen, vaak herinnerd vanuit een eerste-persoons perspectief (hoe jij je het herinnert (onbelangrijke dingen zie je vanuit eerste persoons perspectief (vanuit je eigen ogen), maar dingen diep in je verleden die belangrijk voor je zijn die je vaak herinneringen vanuit een derde persoon, dus je kijkt naar jezelf vanuit het perspectief van een ander))

Dus, een zelf-narratief is een dynamische, selectieve, en subjectieve verhaal met een aantal emplotted ervaringen die de person kenschetsen. Dit stelt ons in staat om ons leven te begrijpen als een continue project

32
Q

Emplotment

A

Agentschap van de persoon creëert betekenisvolle relaties tussen de bouwstenen van het narratief (jij bent de hoofdpersoon in je verhaallijn → dit connect alles causaal)

33
Q

Narratief bouwstenen

A
  • De bouwstenen van het narratief zijn herinneringen, zowel semantisch als episodisch
  • Sommige van deze herinneringen zijn “scaffolded”
  • We herinneren ons verleden vaak mbv. evocatieve objecten: souvenirs, kleding, meubels, CDs, DVDs, boeken, brieven, muziek instrumenten, kunstwerken, etc.
  • Deze objecten roepen herinneringen op
  • Je herinnert je verleden door niet alleen op informatie te vertrouwen in je hoofd, maar ook door te vertrouwen op externe attributen
34
Q

Sensecams

A
  • SenseCams zijn veelbelovende hulpmiddelen om met anterograad amnesie om tegen te gaan (dus handig voor mensen met alzheimer)

(Apparaat dat foto’s maakt gedurende de dag waardoor iemand de foto’s kan zien en zich de dag kan herinneren)

  • Kijken naar SenseCam foto’s zorgt voor een sterkere consolidatie van een herinnering in het brein
  • SenseCam foto’s kunnen ook herinneringen triggeren die anders niet meer toegankelijk zijn, en op die manier helpen met retrograde amnesie om te gaan