Hoorcollege 2 Flashcards
Argumenten
Een argument bevat een conclusie ondersteunt door ten minste één premise. Iemand probeert je te overtuigen van een conclusie.
Premise
Premisen geven een reden om de conclusie te accepteren. Er moeten tenminste twee premisen zijn.
Voorbeeld:
P1. Het puberbrein komt langzaam op gang en is erbij gebaat om later te beginnen
C. Scholen moeten dus later beginnen
Nog een voorbeeld:
P1. Alle mensen zijn sterfelijk
P2. Socrates is een mens
C. Socrates is sterfelijk
In het tweede voorbeeld zijn de premisen sterker omdat de conclusie bestaat uit wat de premisen al gezegd hebben. Premisen 1 en 2 zijn waar dus de conclusie kan niet fout zijn, in tegenstelling tot het eerste voorbeeld.
Deductief redeneren (deductie)
Een manier van redenen waarbij als de premisen waar zijn, de conclusie ook waar moet zijn.
De premisen hoeven niet waar te zijn. Voorbeeld:
P1. Alle Fransen houden van wijn
P.2 Pierre is Frans
C. Pierre houdt van wijn
De premisen leiden tot de conclusie, dus het is wel geldig, maar premis is niet waar dus het is geen deugdelijk argument.
Geldigheid
Gaat over de logische structuur van het argument, niet over de waarheid van de premisen of de conclusie
Een argument met foute premisen kan geldig zijn
Een argument met een foute conclusie kan geldig zijn
Deugdelijk
Een deugdelijk argument is geldig en heeft ware premissen (de premissen kloppen dus en zijn niet gebaseerd op aannames ofzo)
Inductief redeneren (inductie)
Als de premisen waar zijn, is het waarschijnlijk dat de conclusie waar is. Een inductief argument kan dus ware premissen hebben, maar een foute conclusie.
Een inductief argument vereist de observatie van een groot aantal gevallen. Wanneer we zien dat er bepaalde patronen in voorkomen die worden herhaald, generaliseren we van deze specifieke gevallen naar alle gevallen. Net als met de zwanen, je hebt zo vaak al witte zwanen gezien dus je gaat er van uit dat alle zwanen wit zijn.
Veel wetenschappelijk redeneren is inductief van aard.
Experimenten worden herhaald. Hoe vaker je je experiment uitvoert hoe sterker je conclusie is. Het wordt dus duidelijk dat in de meeste gevallen je conclusie klopt.
Voorbeeld:
P1. Ik heb tot nu toe 49 zwanen geobserveerd en ze zijn allemaal wit
C. dus waarschijnlijk is de volgende zwaan die ik observeer wit
Nog een voorbeeld (hierin gaat het over waarschijnlijkheid):
P1. De meeste mannen in het oude Athene hadden een baard
P2. Socrates leefde in het oude Athene
C. Dus Socrates had een baard
Generaliseerd
Van het specifieke naar het algemene
Abductie
Abductie is een vorm van inductie, bij beide is de conclusie waarschijnlijk maar niet 100% waar.
Afleiden naar de beste verklaring: een manier van redeneren waarbij de meest waarschijnlijke verklaring voor een (onverwacht) verschijnsel als de juiste wordt gekozen.
Voorbeeld:
P1. Het is een sombere middag in november en het gras in de tuin is nat
P2. Als het regent, wordt het gras nat
C. Dus het heeft geregend
Dit is de meest waarschijnlijke verklaring, maar er kan een andere (minder waarschijnlijkere) verklaring zijn (zoals: de tuinman heeft met een tuinslang het gras nat gemaakt).
Nog een voorbeeld:
P1. Er liggen een klokhuis en lege koffiebekertjes in het klaslokaal
C. De studenten in het vorige college hebben het klokhuis en de lege koffiebekertjes achtergelaten
Dit is weer de meest waarschijnlijke verklaring, maar er kan dus een andere verklaring voor zijn.
Wanneer wordt abductie het meest gebruikt?
In wetenschappen waar empirisch bewijs schaars is en bovendien niet kan worden aangevuld met experimenten, zoals in de archeologie en paleontologie, is abductie soms de enige methode om tot conclusies te komen.
Voorbeeld:
Stel dat archeologen grafgiften vinden onder een hunebed, zoals bv. hun gereedschap en wapens (pijl en boog, bijlen, vuurmaakset), potten met eten en drinken en sieraden (kralen van tanden, barnsteen, git en fossiel), dan kunnen ze concluderen dat de hunebedbouwers geloofden in een hiernamaals.
Het hoeft niet per se zo te zijn, maar het is wel waarschijnlijk. Als je erover nadenkt is het vrij plausibel.
Wetenschappelijke verklaringen
Een van de doelen van wetenschap is om verklaringen te geven voor de werkelijkheid, waarom is de werkelijkheid zoals ze is?
Dit kan voor praktische doeleinden: als je weet waarom de ozonlaag dunner wordt, dan kun je er wat een doen. Of wetenschappers willen nieuwe kennis vergaren om hun nieuwsgierigheid te bevredigen (intellectuele deugd).
Verklaringen zijn vaak antwoorden op “waarom” vragen.
Waarom valt de appel, waarom zijn bladeren groen, waarom planten organismen zich voort, waarom is de zon het middelpunt van het zonnestelsel, etc.?
Deductief nomologisch-model
Carl Hempel claimde dat wetenschappelijke verklaringen de structuur hebben van een deductief argument, d.w.z. als de premisen waar zijn, dan is de conclusie ook waar.
De conclusie postuleert (het is waar, het is het geval) dat het te verklaren fenomeen plaatsvindt
De premisen vertellen ons waarom de conclusie waar is
Hoe het werkt:
P1. Algemene wet (natuurwet)
P2. Specifiek feit (observatie)
C. Het te verklaren fenomeen
Soms zijn ze nog complexer:
P1. Algemene wet, natuurwet 1 (explanans)
P2. Algemene wet, natuurwet 2 (explanans)
P3. Specifiek feit, observatie (explanans)
C. Het te verklaren fenomeen (explanandum)
Voorbeeld:
Waarom is mijn plant doodgegaan?
P1. Zonlicht is noodzakelijk voor fotosynthese (explanans)
P2. Fotosynthese maakt essentiële eiwitten aan (explanans)
P3. Mijn studeerkamer is donker in de winter (explanans)
C. Mijn plant is dood gegaan (explanandum)
Nog een voorbeeld:
Waarom valt deze appel op de grond?
P1. Gravitatiewet: Elke massa oefent een kracht uit op elke andere massa (explanans)
P2. De aarde en appels hebben massa (explanans)
C. Deze appel valt op de grond (explanandum)
Verklaringen en voorspellingen zijn keerzijdes van dezelfde medaille. Met andere woorden, als je de explanans weet, dan kun je het explanandum voorspellen
Explanans
Explanans = iets wat verklaard
Explanandum
Explanandum = iets wat verklaard moet worden
Deductief-nomologische model: problemen
Nog een voorbeeld:
Waarom is John (biologische man) niet zwanger?
P1. Algemene wet (natuurwet)
P2. Specifiek feit (observatie)
C. Het te verklaren fenomeen
P1. Mensen die de pil nemen worden, over het algemeen, niet zwanger
P2. John neemt de pil
C. John is niet zwanger
Dit is natuurlijk geen verklaring want John kan niet zwanger worden omdat hij een man is. Alles klopt (het is deugdelijk), maar er wordt nergens rekening mee gehouden dat mannen niet zwanger kunnen worden. Er mist informatie.
Causaliteit
Een wetenschappelijke verklaring identificeert de oorzaak van een fenomeen.
De vlaggenmast veroorzaakt de schaduw, maar de schaduw veroorzaakt niet de vlaggenmast
Dat John de pil neemt is niet de oorzaak van de observatie dat hij niet zwanger is
Causaliteit is asymmetrisch: a veroorzaakt b, maar dan veroorzaakt b niet a
Maar correlatie is geen causaliteit. Het ene veroorzaakt het andere niet, maar er is een onderliggende oorzaak die beide kan verklaren.