Hoorcollege 3 Flashcards

1
Q

Biopsychosociale model

A

Biologische, psychologische en sociale omstandiheden kunnen een rol spelen bij criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke predisposities kunnen zorgen voor antisociaal gedrag?

A
  • Lage hartslag in rust
  • Prenataal roken
  • Alcoholconsumptie
  • Ondervoeding bij geboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mannen vaker crimineel gedrag want?

A
  • Meer testosteron
  • Lagere hartslag
  • Kleinere prefrontale (orbitofrontale) cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biologische risicofactor die rechtstreeks effect heeft op anti sociaal gedrag

A

Lage hartslag in rust (robuuste maar lage correlatie)
Mogelijke buffer —> opgroeien in warm/liefdevol gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Biologische beschermende factor?

A

Goed ontwikkelde prefrontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale risicofactoren en beschermende factor hiervoor?

A

SES, misbruik in kindertijd (vooral bij mannen).
Buffer kan MAO-A zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociale besschermende factor

A

Warme opvoedingsstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschil Van Goozen en biosociaal model van geweld?

A

Meer aandacht aan de tijd/timing en early childhood adveristy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Early childhood adversity en hoe zorgt het tot asg?

A

Trauma/verwaarlozing kan leiden tot cognitieve/emotionele problemen (disinhibitie), hierdoor info van anderen op een verkeerde manier verwerken en dus meer antisociale gedragsproblemen.
Kan ook leiden tot neurobiologische beperkingen (ADD, ADHD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hositle attributie bias

A

Neiging hebben om stimuli vijandig te interpreteren waardoor je agressief reageert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Versterkende indivu x omgeving interactie

A

Omgeving/gen hebben versterkend effect.

Verhoogde stress zorgt voor hogere mate agressie. Maar alleen bij sociale afwijzing (sociale afwijzing is de versterkende factor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verzwakkend individu x omgeving interactie

A

Misbruik grotere kans op antisociaal gedrag. Maar genotype met hoge MAOA zorgt voor buffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Evocatieve individu x omgeving interactie

A

Correleren met elkaar/lokken elkaar uit. Kind gaat antisociaal gedragen (erving) dan lokt dit weer antisociaal gedrag uit bij ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociale push

A

Sociale aspect is het belangrijkste bij verklaring antisociaal gedrag. Het sociale aspect duwt de andere verklaringen weg.

Slechte omgeving –> sociale is verklarende factor
Goede omgeving –> biologisch kan verklarende factor zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

G x G interacties

A

Interacties tussen specifieke genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(Gx) G x E interacties

A

Expressie van bepaalde genen afhankelijk van de omgeving

17
Q

Genome-wide association studies (GWAS)

A

Onderzoek waarbij je kijkt naar alle genen en probeert combi’s te relateren aan karaktertrekken of gedrag.

18
Q

Fight/Flight/Freeze, safety

A
  • Optimale arousal level
  • Rest en digest
  • Parasympatisch ventrale vagale systeem
  • Social Engagement System
  • Oog contact, gezichtsexpressie, vocalisatie
19
Q

Fight/Flight/Freeze, danger

A
  • Hyperarousal
  • Toegenomen hartslag
  • Sympatische systeem
  • Mobilisatie (fight/flight)
  • Gedissocieerd woede, paniek
20
Q

Fight/Flight/Freeze, levensbedreiging

A
  • Hypo arousal (onderactivatie)
  • Afgenomen hartslag
  • Parasympatisch systeem
  • Immobilisatie (freeze)
  • Gedissocieerd

Zien we bij seksueel misbruik en veteranen

21
Q

Wat is gezonde manier van sympatisch en parasympatisch?

A

Gezonde afwisseling, zorgt voor veerkrachtige mensen

22
Q

Fysiologische onderactiviteit

A

Hypo arousal, systeem zit vast in OFF modus. Kan leiden tot antisociaal gedrag.

23
Q

Fysiologsiche overactiviteit

A

Hyper arousal, systeem zit vast in ON modus. Kan leiden tot antisociaal gedrag.

24
Q

Fearlessness

A

Onderactivatie sympatische zenuwstelsel. Niet angstig in situaties die bij anderen wel angst oproept. Kinderen zijn onbevreesd en straf is niet werkend.

25
Q

Stimulatie zoeken

A

Door onderactivatie ga je op zoek naar meer stimulatie (overval). Belangrijkste verklaring!

26
Q

Prefrontale stoornissen

A

Iets mis met executieve functies, planning, inhiberen.

27
Q

Diathese stress model

A

Biopsychosociaal model

28
Q

Biologische gevoeligheid voor context

A

Mensen zijn verschillend in gevoeligheid voor omgeving.

Paardenbloem: kinderen die het overal geod doen ook in een slechte omgeving gaat het goed.
Orchidee: kinderen zijn gevoelig voor context. In goede omgeving gaat het goed maar in slechte omgeving niet.

29
Q

Hoe kunnen biologische predisposities en adversity tot gedrag leiden?

A

Vaak gaat het via neurobiologische veranderingen.

30
Q

Ward & Beech

A

Biopsychosociaal model speciaal voor zedendelicten.