Hoorcollege 2: Onderzoek en Classificatie Flashcards

1
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

Hedendaagse visie
De studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan of beschermen tegen psychopathologie
Dante Cicchetti legde de empirische basis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stoornissen in gedrag

A

Theoretisch kader
Samenspel van factoren, geen of of verhaal. Alle micro paradigma’s samen:
- Biologisch
- Gedragsmatig
- Psychoanalytisch
- Cognitief
- Systemisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Basis van Cicchetti’s framework

A

Alle microparadigma’s zullen samen een rol spelen in het ontwikkelen van psychopathologie.
–> integratieve kijk = uit alle microparadigma’s informatie halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sleutelprincipes

A

Psychopathologie is gedrag dat niet langer, past binnen het ontwikkelingsniveau van het kind.
Een goed begrip van normale ontwikkeling is hierin belangrijk (ecologisch transactioneel model van Bronfenbrenner)
Transitie momenten tussen belangrijke fasen in ons leven zijn cruciaal (dan kijken naar de microparadigma’s)
- Integratieve kijk
- (ab)normaal gedrag op een continuüm
- risico én beschermende factoren
- Ontwikkelingspaden
- Transacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicofactoren
Kwetsbaarheid
Beschermende factoren

A

Risicofactoren = factoren die de kans op psychopathologie vergroten
Kwetsbaarheid = type risicofactor die de kans dat een bepaald kind problemen krijgt na blootstelling aan een risicofactor
Beschermende factoren = (geldt voor iedereen) ondanks de kwetsbaarheid/risicofactor die men heeft, is men toch beschermd tegen verstoord gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soorten risicofactoren

A

Kindfactoren = erfelijkheid, genafwijkingen, pre/peri/postnatale complicaties, gezondheidsproblemen, onder gemiddeld IQ, leerstoornis, laag zelfbeeld….
Gezinsfactoren = armoede / mishandeling/ verwaarlozing / conflict/ psychopathologie ouders / stress
Ecologische factoren = etniciteit / gender onrecht / desorganisatie en geweld in de buurt
-Levensgebeurtenissen = dood van een ouder / oorlog in onmiddellijke omgeving

Belangrijk: intensiteit / duur / frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biologische factoren

A

(hersenstructuur, neurotransmissie, genen)
Alcohol –> Fetal Alcohol Syndrome (brains as swiss cheese)
Peri- en Postnataal: trauma’s zoals zuurstoftekort of ondervoeding (epigenetische veranderingen)
Zelden is het alleen een genetische afwijking die een ontwikkelingsstoornis verklaard, altijd een interactie met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Socio-culturele omgevingsfactoren

A

Binnen het micro/meso/exo/macro systeem
- Opvoedingsstijl zeer bepalende factor
- Invloed leeftijdsgenoten, school, socioeconomische status, armoede, buurt
- Cultuur, etniciteit, minderheidsstatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvoedingsstijlen

A

Hangt af van 2 dimensies
Enerzijds heel kindgericht, meer het kind aanvaarden in het kind zijn (supportive)
Of individueel gericht zijn, eigen behoeftes en het kind moet maar volgen (unsupportive)
Hoeveel er wordt verwacht van het kind (hoge standaarden) of veel losser zijn met weinig verwachtingen, meer vrijlaten.
1. Autoritatieve opvoedingsstijl: relatie tussen ouder en kind is wederkerig, emotioneel beschikbaar maar ook structuur en bepaalde verwachtingen. = biedt grootste bescherming.
2. Autoritair: beschikbaar voor zichzelf, niet voor het kind, maar wel veel verwachtingen van het kind.
3. Toegefelijke opvoedingsstijl: het kind veel vrijlaten, veel focus op het kind, maar erg weinig structuur
4. Rejecting-neglecting: Gericht op zichzelf, weinig emotioneel betroken en het kind veel vrijlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschermende factoren

A

Bescherming ligt vooral bij het gezin en het ecologisch niveau (exo, meso, macro). Kindfactoren bieden weinig bescherming.
- Kindfactoren: intelligentie / stress-copingsvaardigheden / schema’s / zelfvertrouwen
- Gezinsfactoren: ouderlijke warmte en structuur, autoritatieve opvoedingsstijl, economisch voordeel
- Ecologisch: leerkrachten, leeftijdsgenoten, goede scholen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oorzaak begrippen

A

Noodzakelijke factoren = moeten aanwezig zijn
Voldoende factoren = op zichzelf verantwoordelijk
Bijdragende factoren = één van de mogelijke oorzaken
Multideterminisme = meerdere factoren dragen bij
Equifinaliteit = verschillende triggers/factoren/ervaringen kunnen leiden tot dezelfde problematische ontwikkeling tussen twee kinderen
Multifinaliteit = Een zelfde ervaring kan soms zorgen tot verschillende soorten verstoord gedrag. (belangrijke factor (moderator) = veerkracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diathese-stress model / dual-risk model

A

Diathese-stress model: Kwetsbare individuen , wanneer er negatieve gebeurtenissen plaatsvinden (risicofactoren), zal het effect / de kans op een negatieve uitkomst groter zijn in die individuen die een zekere kwetsbaarheid met zich meehebben.
Dual-risk Model: neemt ook het effect van beschermingsfactoren mee in de complexe interacties tussen risicofactoren en kwetsbaarheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Belangrijke factoren in multifinaliteit

A

Veerkracht
Temperament = biologische kwetsbaarheidsfactor manier van reageren op de omgeving.
Bevat dimensies van moeilijk/ makkelijk/ traag maar warm op emotionaliteit / activiteit / aandacht en regulatie –> verklaring soms een ontwikkelingsstoornis
Mate waarin temperament een rol gaat spelen hangt af van de omgeving (hoe ouders reageren op het temperament) = goodness of fit
Kinderen met een moeilijk temperament, zullen vatbaarder zijn voor verstoord gedrag wanneer er een bepaald risico plaatsvindt. Maar met een goede opvoeding / goede interactie zullen ze daar ook beter uitkomen dan andere kinderen. = differentieel gevoeligheidshypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Differentieel gevoeligheids hypothese model

A

Mensen met een bepaalde temperamentsstijl (moeilijk)
Sommige mensen dragen een plasticiteit met zich mee (bijv. temperament of andere kwetsbaarheden)
- hele positieve omgeving = hele positieve reactie van het kind
- hele negatieve omgeving = extra vatbaar voor maladaptief functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkeling wordt gekarakteriseerd door…

A

Ontwikkeling wordt gekarakteriseerd door adaptaties en maladaptaties aan een voortdurend veranderende omgeving en een veranderend zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkelingspaden in theorie

A

Theorie van Moffitt; plotselinge piek van maladaptief gedrag in de adolescentie –> jeugddelinquentie = antisociaal gedrag dat begint in de adolescentie en van voorbijgaande aard is.
Levenslooppersisterende Delinquentie = antisociaal gedrag dat begint in de kindertijd en zich voortzet in de volwassenheid.

17
Q

Ontwikkelingspaden in realiteit

A

gemiddeld genomen is er die piek, maar individueel genomen zit er heel veel verschil in . Aanvangsleeftijd verschilt dus ook erg.

18
Q

Verloop maladaptief gedrag

A

Homotypisch = persoon met bepaalde stoornis zal die stoornis op een dezelfde manier blijven uiten doorheen zijn ontwikkeling (autisme)
Heterotypisch = stoornis transformeert zich in een andere stoornis (gedragsstoornis/angststoornissen)
Processen / mechanismen kunnen
- Cumulatief (optellend)/oplopend zijn : sneeuwbaleffect, er is een cumulatie aan problemen die ontstaat doordat het ene risicofactor het andere risicofactor veroorzaakt.
- Contemporary/repetitief: komt in een spiraal terecht; men blijft vastztitten in een situatie die niet helpend is om er uit te komen. Zelfde risicofactor blijft zich gewoon herhalen.

Transdiagnostisch proces = bepaalde mechanismen liggen ten grondslag aan meerdere psychische stoornissen; verklaring voor hoge comorbiditeit door cumulatieve/repetitieve omstandigheden

19
Q

Transacties / biderectionaliteit

A

Transacties (wisselwerking individu en omgeving) zijn een belangrijk sleutelprincipe om ontwikkelingsstoornissen te begrijpen, ze gaan elkaar voortdurend bidirectioneel beïnvloeden
Moderatie en mediatie effecten vormen de kern.

20
Q

Mediatie en Moderatie

A

Zelden directe oorzaak gevolg relatie
Mediatie =
Moderatie = bepaalde individuen of factoren zorgen voor vergroten of afzwakken van verband.

21
Q

Kernonderzoeksvragen in psychopathologie

A
  • Aard van de stoornis
  • Wie loopt risico
  • Mogelijke targets voor preventie/interventie
22
Q

Empirische cyclus

A
  1. theorie
  2. hypothese vanuit theorie opstellen
  3. waarnemingen
  4. hypothese vanuit waarnemingen (klopt die? generaliseren) = inductie
  5. theorie falsifiëren
23
Q

Belang van betrouwbaarheid en validiteit

A

Betrouwbaarheid = is wat ik meet consistent in tijd en situatie?
Validiteit = Meet ik wat ik wil weten?
Ook van invloed op de correctheid en repliceerbaarheid van je waarnemingen

24
Q

Onderzoeksmethodes in psychopathologie

A

setting:
- niet-experimenteel (geen controle) of
- (quasi) experimenteel (veel controle)

  • Case studie (weinig controle, puur beschrijvend, geen analyses)
  • Correlationele studie ( weinig controle, wel analyses, wel nemen zoals het komt)
  • Gerandomiseerde studies (veel controle, bijv. interventie opstellen, ene groep wel behandeling, andere groep niet).
  • SCED (single case experimental design) soort interventies waarbij één of enkele personen een behandeling krijgen. Doorheen de tijd wordt gekeken naar het gedrag van de proefpersonen.
25
Q

Belang van meta-analysese

A

Meerdere studies samennemen –> meer power in het onderzoek. Resultaten van eerdere onderzoeken worden samengenomen

26
Q

Belangrijkste pijlers onderzoeksmethodes

A
  1. Observeeerbaar gedrag
  2. Multivariate designs
  3. Grote steekproef –> meta-analyses
  4. Kwantitatief (&kwalitatief) onderzoek

Belangrijkste vragen:
- Hoe veranderen individuen over tijd? (ontwikkeling)
- Wat komt eerst? (oorzakelijke verbanden)

27
Q

Proefpersoon selectie

A

representatieve steekproef: random selectie = random individuen uit de doelgroep selecteren, zodanig dat er zo weinig mogelijk selectie bias is. (treedt op wanneer deelnemers worden geselecteerd op een manier die de kans op het verkrijgen van een niet-representatieve steekproef vergroot).
Gender bias / socio-economische status bias in onderzoek
- selectie bias (zal er altijd zijn)

28
Q

Cohort-effecten

A

Groep mensen met eenzelfde geboorte jaar –> invloed die specifieke tijdsgebonden maatschappelijke gebeurtenissen kunnen hebben op het cohort.

29
Q

Classificatie vs Diagnose

A

Classificatie = beschrijving / groepering van abnormale gedragingen:
- Categorische benadering (DSM; discreet: fit or no fit)
- Dimensionele benadering (verstoord gedrag is een gradueel proces, continu, gradaties, spectrum)

Diagnose = het toekennen van een classificatie aan een bepaald individu.
Uitkomst van beoordeling = assessment

Leiden tot begrip en behandeling

30
Q

Classificatie

A

DSM
Doet nooit uitspraken over oorzaken!
Incidentie = aantal nieuwe gevallen op een zeker tijdstip
Prevalentie = aantal of proportie mensen in een populatie die de stoornis gediagnosticeerd heeft gekregen gedurende hun levensloop

31
Q

Kritiek op DSM

A
  • Oorzaken worden niet meegenomen, niet diagnosticerend.
  • Het is een zeer medisch model, benadrukt biologische etiologie en behandeling (medicatie) in plaats van interactie tussen kind en omgeving.
  • Geen specificatie voor geslacht, leeftijd en cultuur
  • Geen rekening met klachten van de patiënt en behandelbehoefte
  • Risico op ‘false positives’ en stigmatisering; negatieve stereotypes, devaluatie, discriminatie.
32
Q

Classificatie - dimensionele benadering

A

Achenbach is de pionier. Empirisch tot stand gekomen.
Alles symptomen die ooit beschreven zijn heeft hij samengelegd. Heeft gekeken naar in welke mate die symptomen met elkaar gaan correleren, welke wroden vaak samen beschreven en welke minder vaak samen.
–> internaliserend cluster / externaliserend cluster.
Deze manier van classificeren laat toe om de hoge comorbiditeit te verklaren.
(factoranalyse)

33
Q

Factoranalyse

A

Internaliserend syndroom / externaliserend syndroom
Bestaan uit subclusters met typische gedragingen.

Internaliserend:
- Angstig/depressief
- Teruggetrokken depressief
- somatische problemen
- sociale problemen

Externaliserend:
- agressief gedrag
- grensoverschrijdend gedrag
- aandachts-problemen
- gedachten problemen

34
Q

RDoC Framework

A

ITS DSM
Stoornissen beschouwen als onderliggende systemen in functioneren
Kijken naar verschillende domeinen: hoe functioneert men op die domeinen en hoe kunnen we dat gaan meten.
Houdt zich nog te weinig bezig met de context.
Empirisch tot stand gekomen.