Hoorcollege 10: Autisme en ADHD Flashcards

1
Q

Overprikkeling vs Onderprikkeling

A

Overprikkeling = Autisme spectrum stoornis (ASS) (homogeen)
Onderprikkeling = ADD (Heterogeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Attention Deficit / Hyperactivity Disorder

A

Externalizerende stoornis
ADHD –> zeer heterogeen ontwikkelingspad (niet uniform/consistent; geen universele ervaring of uitkomst)
Bestaat uit 2 hoofdcomponenten:
- Aandachtsdefficiëntie
- Hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ADHD comorbiditeit

A

ADHD heeft de hoogste comorbiditeit met andere stoornissen! (zowel met internaliserende/externaliserende stoornissen)
Komt bij ongeveer 5% van de kinderen voor (dat is heel erg veel).
In veel gevallen verminderd ADHD, vooral de hyperkinesie

Bij jeugd:
Komt zelden alleen voor, vaak dubbele diagnose met gedragsstoornis, maar ook vaak leerstoornissen/angst-stemmingsstoornissen.
- ODD 50%
- CD 50%
- Leerstoornis 20-30%
- Angststoornis 10-40%
- Stemmingsstoornis 20-30%
Aandachtsdefficiëntie –> vooral dubbele diagnose met angst/stemmingsstoornis ( internaliserend)

Bij volwassenen:
80% van de personen met ADHD heeft tenminste één andere stoornis:
- MIddelenmisbruik 50%
- Stemmingsstoornissen 25%
- Trauma gerelateerde stoornissen
- Persoonlijkheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste neurologische gebreken ADHD

A
  1. Executief functioneren (vb. gedragsinhibitie/go-nogo/marshmallow)
  2. Beloningsgevoeligheid (vb. inbalans BIS-BAS):
    BAS (straf) werkt minder goed –> compensatie in het BIS systeem –> erg gevoelig voor beloning! = moeite uitstellen van beloning
  3. Tijdsverwerking (uitstel)

Prefrontaal = Executieve functies
Limbisch systeem; dopamine/norepinephrine = Beloningsgevoeligheid
Cerebellum = tijdsverwerking

ADHD heeft levenslange implicaties = we zien dat die problemen zorgen voor een sneeuwbal effect; moeite onderhouden sociale interacties; problemen schoolvlak (taken afmaken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnostische criteria ADHD

A

A. Persisterend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit/impulsiviteit dat interfereert met het functioneren of de ontwikkeling.
Moet structureel zijn; op meerdere terreinen/situaties

  1. Onoplettendheid (>6 symptomen gedurende minstens 6 maanden)
    - Onvoldoende aandacht aan details
    - Moeite om aandacht bij taken te houden
    - Lijkt niet te luisteren wanneer hij/zij aangesproken wordt
    - Volgt aanwijzingen niet op of slaagt er niet in taken af te werken
    - Moeite met organiseren van taken en activiteiten
    - Raakt vaak dingen kwijt
    - Makkelijk afgeleid
    - Vaak vergeetachtig tijdens dagelijkse bezigheden.
  2. Hyperactiviteit / impulsiviteit (> 6 symptomen gedurende minstens 6 maanden)
    - Onrustig bewegen met handen/voeten
    - Gaat vaak rechtstaan wanneer verwacht wordt te blijven zitten
    - Rent vaak rond of klimt overal op wanneer ongepast.
    - Praat vaak of excessief veel
    - Moeite met beurt afwachten in gesprek
    - Antwoord geven voor de vraag helemaal gesteld is.
    - Stoort anderen of dringt zich op
    Eerst doen, dan denken ; problemen inhiberen/onder controle houden van impulsen (vooral als het met beloning te maken heeft).

Diagnose wordt vaak pas gesteld als kinderen naar school gaan –> dan wordt het gedrag pas goed zichtbaar vaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subtypes AD(H)D

A
  • Overwegend Onoplettend (ADHD-PI of ADD) = internaliserend; vooral meisjes –> ontwikkelt zich later vaak in ADHD-C
  • Overwegend Hyperactief/Impulsief (ADHD-PHI) = externaliserend, vooral jongens –> ontwikkelt zich later vaak in ADHD-C
  • Combinatie (ADHD-C)= meest voorkomend; beide symptoomgebieden aanwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Secundaire kenmerken ADHD

A

Motorische vaardigheden / schoolprestaties / problemen in sociale interacties/ emotie-regulatie / onaangepast gedrag of levensvaardigheden (slechte ontwikkeling in autonomie; ookal zou dit volgens het IQ wel te verwachten zijn; wel de kennis, niet het vermogen om het te tonen) / gezondheids- en slaapproblemen / executieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnose stelling ADHD

A

Meestal pas tussen de 6-12 jaar –> gedrag valt meer op wanneer ze naar school gaan.
Risicofactoren:
- Biologisch
- Omgeving = zeer belangrijk om te zien of er op tijd preventief tegen het sneeuwbaleffect kan worden ingegaan.
Geen zelf-rapportering (want externaliserende stoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prevalentie & Prognose ADHD

A

Kunnen niet worden genezen, maar kunnen er wel mee leren omgaan/trucjes leren.
Aanvangsleeftijd is bepalend in persistentie! Hoe vroeger je symptomen krijgt –> Hoe groter de kans dat je in de volwassenheid nogsteeds veel symptomen vertoont
ADHD verdwijnt dus niet met het ouder worden = levenslange implicaties, maar het beeld is wel heterogeen –> sommige mensen groeien er uit (vooral hyperkinesie), vertonen minder probleemgedrag of meer probleemgedrag (sneeuwbaleffect)
ADHD is een zeer erfelijke stoornis
Zeer belangrijke neuro-biologische aspecten, maar ook is er een reactieve vorm = door gebrek aan structuur in omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ADHD bij meisjes

A

Onderdiagnostiek bij volwassenen en meisjes.
Minder hyperactief en externaliserend probleemgedrag, wel:
- Onoplettendheid/ chaotisch gedrag / overmatig praten/ dwaas gedrag/ jongensachtig gedrag/ emotioneel reactief gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Etiologische theorieën

A
  1. (neuro)biologische invloeden:
    - Genetica –> erg erfelijk ; niet één gen die verantwoordelijk is
  • Hersenontwikkeling: vermindering totaal hersenvolume / onderactiviteit in prefrontale cortex, basale ganglia/ de-activatie default mode network (in rust is ons brein ook actief, wanneer we iets willen doen moeten we het DMN de-activeren , mensen met ADHD hebben hier moeite mee)
    Hersenvolume vermindering kan in de volwassenheid weggaan! –> vertraagde rijping/ontwikkeling (brein blijft wel onderprikkeld). Afhankelijk van het rijpingsproces in je brein zal je meer of minder symptomen vertonen (Spectrumstoornis).
  • Neurochemie:
    Dopamine (beloningsgevoel)
    Norepinephrine .

Genetische kwetsbaarheid /risicofactoren zorgen voor onderontwikkelde gebieden bij het kind. Samen met pre- peri- en postnatale invloeden zorgen ervoor dat iemand ADHD kan krijgen
2. pre- peri- en postnatale invloeden = roken, prematuriteit / laag geb. gewicht, lood
3. Psychosociale invloeden (vooral op continuiteit/co-morbiditeit):
- Gezin/leerkrachten
- Sociaal/Cultureel

Risicogenen –> pre en peri factoren –> invloed op de 3 hersengebieden en dus de 3 gebreken –> postnatale invloeden (lood) –> postnatale invloeden (gezin/leerkachten)–> ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandelingsbenadering ADHD

A

Kan niet genezen.
Voor primaire kenmerken (Aandacht/hyperkinesie) –> farmacotherapie (bewezen) = stimulerende middelen voor dopmaine of norepinefrine
Voor secundaire kenmerken : psycho-sociale intervanties = gedragsgerichte behandeling voor ouders/leerkrachten

Multimodale behandeling meest optimaal = combinatie medicatie + gedragstherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Autisme Spectrum Stoornis (ASS)

A

Gaat om prikkelverwerking!
- Te veel prikkels die binnenkomen, die niet gefilterd worden = hypergevoeligheid
- Problemen in de sociale communicatie; - emotionele wederkerigheid (ze hebben wel behoefte aan contact)
- Behoefte aan structuur hebben
- Motorische bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Diagnostische criteria ASS

A

A. Persisterend deficiëntie in sociale communicatie en sociale interactie blijken uit de volgende drie kenmerken:
1. Gebrek aan sociaal-emotionele wederkerigheid (joint attention) –> beperkingen in het idee dat we samen aandacht hebben voor dingen in onze omgeving; moeite met oogcontact / ongepast veranderen van onderwerp
2. Gebrek aan non-verbaal communicatief gedrag (verbaal: echolalie, voornaamwoorden omdraaien, pragmatiek) —> vaak onderliggende boodschap van taal niet begrijpen, niet kunnen afstemmen van lichaamstaal op wat er gezegd wordt.
3. Gebrek aan het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties –> wel behoefte aan relaties, maar niet weten hoe ze zich moeten gedragen in de vriendschap (sarcasme)

Wel veilige hechting gehad!

B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, blijkend uit minstens 2 van de volgende kenmerken.
1. Repetitieve motorische bewegingen (of echolalie in taal)
2. Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde; sterk hangen aan structuur
3. Zeer beperkte of gefixeerde interesses
4. Hyper- of Hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving.

C. Moeten aanwezig zijn in vroege ontwikkelingsperiode.

D. Veroorzaken lijdensdruk of beperkingen in sociale of beroepsmatig functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Autisme-triade

A

Verwijst naar de 3 kerngebieden van kenmerken en gedragingen.
1. Wederkerige sociale interacties
2. Gebrekkige communicatie
3. Stereotype gedragingen, interesses of activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Secundaire kenmerken ASS

A
  • Sensorische/perceptuele problemen van over/onderprikkeling of hyperfocus en over-selectiviteit
  • Zwakke intellectuele prestaties of juist uitzonderlijk presteren op specifieke gebieden
  • Gebrekkige sociale cognitie agv verstoorde Theory of mind! = gebrek om jezelf van de buitenkant te bekijken en de ander van de binnenkant. Verminderd besef dat gedachten en gevoelens van de ander afwijken van die van henzelf.
  • Gebrekkige centrale coherentie (focus op delen ipv op het geheel). Details
  • Kleine fysieke of motorische abnormaliteiten
17
Q

Co-morbiditeit ASS

A
  • Angst (84%) en depressie (58%)
  • Hyperactiviteit, aandacht en EF, oppositioneel-opstandig gedrag –> comorbiditeit met ADHD!
  • Intellectuele beperkingen
  • Epilepsie

Wordt voortdurend door het leven getest.

Bij domein a = zien we vaak sociale fobie
Bij domein B = OCD

18
Q

Prevalentie & prognose ASS

A

1-1.5% kinderen en volwassenen wereldwijd –> persistentie volwassenen (meer bij jongens)
Intelligentie en omgevingsfactoren bepalend voor mate van aangepast functioneren.
Neurobiologische afwijkingen –> tegenovergesteld van ADHD , juiste snelle ontwikkeling / overprikkeling.

19
Q

ASS bij meisjes

A

Onderdiagnostiek bij meisjes/vrouwen –> meer internaliserend van aard.
Ontbreken domein B (beperkte repetitieve gedragspatronen, gedachtes/interesses)
- Goede concentratie
- Wel contacten en slechts milde communicatieproblemen
- Zelden externaliserende gedragsproblemen.

Specifieke aandachtspunten:
Niet opvallen, veelal naïef of lief zijn/ op tenen lopen/ sociaal wenselijk gedrag/ thuis uitbarstingen/ hoofd en buikpijn/ afhankelijk gedrag / angsten, stemmingen , sociale fobie/ vaker vriendschap met kinderen die jonger zijn
prikkelgevoeligheid/meer sensorisch sensitief/ of heel veel geven om wat anderen vinden, of helemaal niks / vermijden oogcontact/ houterige motoriek/ onhandig in bewegen/

20
Q

ASS bij vrouwen

A

gefixeerde interesses vaak op andere gebieden / grotere sociale behoefte / meer neiging tot sociale aanpassing / sociaal actiever, meer kopieergedrag / behoefte aan structuur en rituelen, dingen recht of op een rij leggen / sensorische over- en ondergevoeligheid (ook honger, dorst, pijn)

21
Q

Risico op grensoverschrijdend gedrag (ASS)

A

Door gebrek aan Theory of Mind; kunnen intenties van de ander niet goed lezen.

22
Q

Etiologische theorieën ASS

A

Genen en omgeving!
- Erfelijkheidsfactor
- geen duidelijk verband met pre- en perinatale invloeden
- Geen postnatale oorzaken gevonden.
- Geen verband met medicatie/vaccinaties

Ingewikkeld samenspel tussen meerdere risico verhogende genen en omgevingsinvloeden leidend tot afwijkende hersencircuits en structuren

23
Q

Behandelingsbenadering ASS

A

Psycho-educatie!
- medicatie (SSRI, risperdal)
- Gedragsprogramma’s (sova-training)
-TEACCH (Treatment and Education of Autistic en related Communication-handicapped Children); aanpassing van omgeving met kernelementen structuur, visuele informatie, specifieke interesses (individuele aanpak)
- Brainblocks: toolbox om met kinderen, jongeren en volwassen mensen met autisme en mensen in hun omgeving te kunnen praten over autisme.

24
Q

De 6 stappen van de TEACCH methode

A
  • Weten wat autisme is en het vertrouwd raken met een werkelijkheid die eigenlijk niet invoelbaar is
  • Het concreet en duidelijk vaststellen wat er aan mogelijkheden zichtbaar is
  • Het realiseren van aansluitende schema,s ritmes, ordering/structuur
  • De opvoeders/begeleiders duidelijk maken wat ze aan kunnen treffen en hoe daar mee om te gaan
  • Het concreet structureren van afspraken, verantwoordelijkheden, praktische taken
  • het gebruikmaken van de bijzondere interesses van de cliënten zelf
25
Q

De vier pijlers van BRAINBLOCKS

A
  1. werken aan de ik-ander differentiatie
  2. werkend aan belemmerende overtuigingen
  3. psycho-educatie
  4. Communicatie