Hoofdstuk 9 - Paragraaf 9.1 T/m 9.10 Flashcards

1
Q

Wat is ‘developmental psychology’?

A

De studie van veranderingen gedurende de levensduur in fysiologie, cognitie, emotie en sociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een ‘zygote’?

A

De eerste cel van een nieuw leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een ‘embryo’?

A

Een 2 weken, tot 2 maanden oud ontwikkeld mens.

Hierin worden de organen en het interne systeem (zenuwstelsel) ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ‘fetus’?

A

Het mens dat na 2 maanden is ontwikkeld, waarbij alle organen zijn ontwikkeld en het hart inmiddels klopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ‘synaptic pruning’?

A

Het fysiologische proces van het behouden van synaptische verbindingen die worden gebruikt, en het elimineren van verbindingen die niet worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn ‘teratogens’?

A

Middelen die schadelijk zijn voor het embryo of de foetus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke reflexen heeft een baby onmiddellijk bij geboorte?

A
  • Grasping reflex (vinger vasthouden)
  • Rooting reflex (draaien en mond openen)
  • Sucking reflex (zuigen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de ‘dynamic system theory’?

A

De opvatting dat ontwikkeling een zelforganiserend proces is, waarin nieuwe vormen van gedrag ontstaan door consistente interacties tussen een persoon, culturele en omgevingscontexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is ‘visual acuity’?

A

Het vermogen om het verschil tussen vormen, patronen en kleuren te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een ‘habituation technique’?

A

Een manier om te bestuderen hoe baby’s een reeks objecten categoriseren.
Gebaseerd op het principe dat baby’s langer naar een nieuwe categorie zullen kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is ‘infantile amnesia’?

A

Het onvermogen om gebeurtenissen uit de vroege kinderjaren te herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is ‘attachment’?

A

Een sterk, intiem, emotionele verbinding tussen mensen die in de loop van de tijd en onder alle omstandigheden blijft bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘imprinting’?

A

Na geboorte hechten aan een volwassene, om vervolgens het object van hun gehechtheid volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke verschillende hechtingsstijlen classificeerde Ainsworth tussen kinderen en hen verzorgers met behulp van de ‘strange-situation test’?

A
  • Secure
  • Insecure
  • Anxious
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar is Jean Piaget (1924) bekend om geworden?

A

Hij introduceerde het idee dat cognitieve ontwikkeling in fasen plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ‘assimilation’?

A

Het proces waarbij nieuwe informatie in een bestaand schema wordt geplaatst.

17
Q

Wat is ‘accomodation’?

A

Het proces waarbij een nieuw schema wordt gecreëerd of een bestaand schema drastisch wordt gewijzigd, om nieuwe informatie op te nemen die anders niet in het schema zou passen.

18
Q

Door welke ‘stages of cognitive development’ gaan kinderen volgens Piaget?

A
  • Sensorimotor (0-2)
  • Preoperational (2-7)
  • Concrete operational (7-12)
  • Formal operational (12+)
19
Q

Wat gebeurt er tijdens de ‘sensorimotor stage’?

A

Baby’s verwerven informatie over de wereld via zintuigen en motorische vaardigheden.

Reflexieve reacties ontwikkelen tot doelbewuste acties door de ontwikkeling en verfijning van vaardigheden.

20
Q

Wat is ‘object permanence’?

A

Het begrip dat een object blijft bestaan, zelfs als het niet kan worden gezien.

21
Q

Wat gebeurt er tijdens de ‘preoperational stage’?

A

Kinderen denken symbolisch over objecten, maar redeneren op basis van intuïtie en oppervlakkige verschijning i.p.v. logica.

22
Q

Wat is ‘egocentrism’?

A

De neiging om de wereld alleen vanuit je eigen perspectief te zien.

(Een kind doet haar handen voor haar ogen tijdens verstoppertje: als ik jou niet zie, zie je mij niet)

23
Q

Wat gebeurt er in de ‘concrete operational stage’?

A

Kinderen beginnen na te denken over logische operaties en deze te begrijpen. Ze worden niet langer voor de gek gehouden door schijn.

24
Q

Wat gebeurt er in de ‘formal operational stage’?

A

Kinderen kunnen abstract denken en hypothesen formuleren en testen via bestaande logica.

25
Q

Wat is de ‘theory of mind’?

A

Het vermogen om te begrijpen dat andere mensen mentale toestanden hebben die hun gedrag beïnvloeden.

26
Q

Wat is ‘prosocial behavior’?

A

Elke vrijwillige actie die wordt uitgevoerd met de specifieke bedoeling een ander ten goede te komen.

27
Q

Welke niveaus van moreel oordeel heeft Kohlberg (1984) bedacht?

A
  • Preconventional level
  • Conventional level
  • Postconventional level
28
Q

Wat is het ‘preconventional level’?

A

Het vroegste stadium van morele ontwikkeling.

Eigen belang en de uitkomsten van gebeurtenissen bepalen wat moreel is.

29
Q

Wat is het ‘conventional level’?

A

Het midden stadium van morele ontwikkeling.

Strikte naleving van maatschappelijke regels en goedkeuring van anderen bepalen wat moreel is.

30
Q

Wat is het ‘postconventional level’?

A

Het hoogste stadium van morele ontwikkeling.

Beslissingen over moraliteit zijn afhankelijk van abstracte principes en waarde van al het leven.

31
Q

Wat is ‘inequity aversion’?

A

Een voorkeur om oneerlijkheid te vermijden bij het nemen van beslissingen over de verdeling van hulpbronnen.